Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat de voordelen die een holding ontvangt uit zogenoemde ‘redeemable preferance shares’ tot de voordelen behoren die onder de deelnemingsvrijstelling kunnen vallen. Deze voordelen zijn namelijk te vergelijken met dividenden uit cumulatief preferente aandelen.
In deze nogal feitelijke zaak ging het om redeemable preference shares (vanaf nu afgekort als rps) die waren uitgegeven door een Australische vennootschap. De rps gaf recht op een jaarlijkse, cumulatieve vergoeding van acht procent in de eerste twee jaren. In de volgende jaren steeg de vergoeding met twee procent per jaar tot een maximum van twaalf procent. Bij de betaling van de financieringsvergoeding en de hoofdsom hadden de shares voorrang boven de gewone aandelen. De vennootschap mocht een rps op ieder moment aflossen en moest na tien jaar zelfs de resterende shares aflossen. Een houder van een rps had geen stemrecht, behalve bij bedrijfsbeëindiging of besluiten die de rechten van de rps zelf beïnvloedden.
Deelnemingsvrijstelling
Een Nederlandse holding met een deelneming in de Australische vennootschap bezat ook zulke rps-en. De holding stelde dat een vergoeding uit een rps onder de deelnemingsvrijstelling viel, net zoals dat het geval is bij een dividend. De Belastingdienst meende dat de uitgifte van de rps-en fiscaal gezien kwalificeerde als het aangaan van een geldlening. Daardoor zou de vergoeding op een rps overeenkomen met een belaste renteontvangst. Verder wees de inspecteur er op dat de Australische vennootschap de vergoeding op een rps kon aftrekken. Toch vond Hof Amsterdam niet dat de vergoeding uit de rps een rentevergoeding was. Bij de bepaling wanneer sprake is van een aandeel en van dividend moet men namelijk in beginsel aansluiting zoeken bij het civiele recht. Civielrechtelijk kwam de rps overeen met een aandeel. Bovendien leek de rps volgens het hof voldoende op het Nederlandse cumulatief preferente aandeel (cumpref) om de deelnemingsvrijstelling van toepassing te verklaren op de voordelen uit de rps.
Wet: artikel 13 Vpb 1969
Meer informatie: Hof Amsterdam, 7 juni 2012 (gepubliceerd 14 juni 2012), LJN: BW8340
Geef een reactie