Bij de verkoop van activa, bijvoorbeeld merkenrechten, is het van belang goed bij te houden wie de juridische en economische eigendom van het verkochte activum heeft. Als een bv de economische eigendom van dat activum heeft, kan het niet de hele opbrengst opgeven als een informele kapitaalstorting door de aandeelhouder die slechts de juridische eigendom heeft.
Een lichaam uit Liechtenstein met een vaste inrichting in Nederland kreeg te maken met deze problematiek. Dit lichaam was samen met de enige persoon die tot dat lichaam was gerechtigd en een paar andere partijen betrokken bij de verkoop van rechten op de merknaam van een voedingssupplement. Het lichaam stelde dat zij het recht op merknaam had gekregen als informele kapitaalstorting van de gerechtigde ter grootte van € 1,3 miljoen. Het Liechtensteinse lichaam vond dat het bedrag van de informele kapitaalstorting tegenover het bedrag van de opbrengst stond. Het lichaam mocht van de fiscus echter niet meer dan € 200.000 aanmerken als een vergoeding voor de gerechtigde. Hof Amsterdam constateerde dat de gerechtigde nooit opbrengsten of royalty’s had genoten uit de merknaam. Het lichaam had de kosten van de verwerving en de exploitatie van de merknaam gedragen. Het hof vond dat de gerechtigde hoogstens de juridische eigendom kon hebben, maar dat het lichaam in ieder geval de economische eigendom van de merknaam had. Het grootste deel van de opbrengst was daardoor toe te rekenen aan het lichaam zonder dat daar een informele kapitaalstorting tegenover stond.
Wet: artikel 8 Vpb 1969
Meer informatie: Bron: Hof Amsterdam, 12 april 2012 (gepubliceerd 16 mei 2012), LJN: BW5894
Geef een reactie