Als de koper van activa een deel van de aankoopsom schuldig blijft, zal de verkoper in beginsel het openstaande deel op zijn balans moeten opnemen als vordering. Het voorzichtigheidsbeginsel gaat niet zo ver dat de verkoper zo’n vordering altijd op nihil mag waarderen.
Een B.V. dreef een uitzendbureau en hield daarnaast aandelen in andere vennootschappen. Eind 2012 verkocht zij de aandelen in deze vennootschappen evenals een deel van haar onderneming. De koopsom van de verkochte activa was gebaseerd op het aantal uitzenduren dat de B.V. in 2012 had verkocht. De koper betaalde een deel in 2012 en zou het restant in latere jaren betalen. Deze betalingen waren afhankelijk van het aantal verkochte en betaalde uitzenduren. De B.V. wilde haar vordering op de koper per 31 december 2012 waarderen op nihil. Zij deed daartoe een beroep op het realisatie- en voorzichtigheidsbeginsel. Maar zowel de fiscus als Rechtbank Den Haag vond dat te ver gaan. Alleen in uitzonderlijke situaties was afwijking van de nominale waarde toegestaan. Dat de koopsom afhankelijk was gesteld van het aantal verkochte en betaalde uitzenduren en was gesloten tijdens de economische crisis, was daartoe onvoldoende. Bovendien was bij het bepalen van de verkoopprijs al rekening gehouden met de effecten van de crisis in de uitzendbranche. De Belastingdienst mocht de vordering waarderen tegen de nominale waarde minus een deel dat later onbetaald bleef.
Meer informatie: Rechtbank Den Haag 22 maart 2017 (gepubliceerd 20 april 2017), ECLI:NL:RBDHA:2017:3679
Geef een reactie