Het opgeofferd bedrag bij ontvoeging uit een fiscale eenheid van de aandelen in de dochtermaatschappij is gelijk aan het voor de heffing van vennootschapsbelasting in aanmerking te nemen eigen vermogen van de dochter na vermindering met de toelaatbare reserves. Dit opgeofferd bedrag kan ook negatief zijn.
Een moedermaatschappij had alle aandelen in een dochtermaatschappij. Op 1 april 2013 deed de moedermaatschappij een verzoek om de fiscale eenheid vennootschapsbelasting te beëindigen. De dochtervennootschap had verliezen geleden gedurende de periode dat zij deel uitmaakte van de fiscale eenheid. De inspecteur stelde op het ontvoegingstijdstip voor de deelnemingsvrijstelling de verkrijgingsprijs van de aandelen in de dochter vast op negatief € 679.738.
Grammaticale uitleg
Rechtbank Zeeland West-Brabant oordeelde dat de bepaling voor het vaststellen van het opgeofferde bedrag voor de deelnemingsvrijstelling bij ontvoeging, grammaticaal moest worden uitgelegd. De moedermaatschappij was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep bij Hof Den Bosch. Dit hof oordeelt dat het standpunt van de moedermaatschappij dat het opgeofferd bedrag nooit negatief kan zijn, geen steun vindt in het recht. Integendeel de bepaling voor vaststelling van het opgeofferd bedrag bij ontvoeging maakt juist een inbreuk op het reguliere begrip ‘opgeofferd bedrag’ om te voorkomen dat verliezen tweemaal verrekend kunnen worden. De wetgever heeft de ruwheid van die bepaling bewust aanvaard. Tot slot verwerpt het hof ook het betoog van de moedermaatschappij dat de wettelijke bepaling voor vaststelling van het opgeofferd bedrag in strijd komt met de liquidatieverliesregeling of de totaalwinstgedachte. Tijdens de zitting moest de moedermaatschappij toegeven dat de verliezen van de dochter met haar winsten waren verrekend tijdens het bestaan van de fiscale eenheid. Als er al een inbreuk is op de totaalwinstgedachte komt dat ofwel door het achterwege laten van het verzoek verliezen mee te geven aan de dochter na ontvoeging ofwel door beperking in de tijd van de verliesverrekening van negen (thans zes) jaar. Voornoemde inbreuken op de totaalwinstgedachte doen geen afbreuk aan een grammaticale uitleg. Daar komt bij dat een negatieve waarde van het opgeofferd bedrag juist in strijd komt met de ratio van de bepaling, omdat het verlies van de dochter mogelijk twee keer zou kunnen worden verrekend.
Wet: art. 13d lid 8, art. 15 en art. 15af lid 2 Wet VPB 1969
Meer weten?
Maandag 9 december 2019 verzorgen prof. mr. dr. Daniel Smit en prof. mr. dr. Reinout Kok een Verdiepingscursus over de fiscale eenheid. > Informatie en aanmelden..
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 12 juli 2019 (gepubliceerd 25 oktober 2019), ECLI:NL:GHSHE:2019:2454
Geef een reactie