Soms kan een vordering op het moment dat deze ontstaat al lager worden gewaardeerd dan de nominale waarde. In het geval bij Gerechtshof Den Haag was dit aan de orde nu de crediteur risico liep met betrekking tot de kredietwaardigheid van zijn debiteur, hij minder sterke zekerheden had dan de bank en al snel na de verkoop bleek dat de debiteur niet betaalde.
Een horecaondernemer verkocht zijn zaak in 2006 aan een oud-voetballer voor een bedrag van € 1.150.000. Vlak voor de levering in 2007 verzochten de bank en de koper of de koper € 200.000 van de koopsom voor een korte termijn schuldig kon blijven. De ondernemer ging akkoord met het risico dat hij liep met betrekking tot de kredietwaardigheid van de koper en accepteerde dat hij minder sterke zekerheden had dan de bank. Na de verkoop voldeed de oud-voetballer niet aan zijn betalingsverplichtingen. Na een jaar loste hij € 50.000 af, maar naar de rest van het geld kon de ondernemer fluiten. Bij het hof was de waarde in het economische verkeer van de vordering aan de orde op het moment dat de horecaonderneming werd gestaakt. Het hof vond het aannemelijk dat onder de gestelde omstandigheden de waarde van de vordering op de koper minder was dan de nominale waarde. Zeker nu de koper al snel na de overname zijn financiële verplichtingen aan de bank en aan de ondernemer niet voldeed. De rechter stelde de waarde van de vordering in goede justitie vast op € 150.000, namelijk 75% van de nominale waarde.
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag, 9 april 2013 (gepubliceerd op 10 juni 2013), LJN: CA2666
Geef een reactie