Mr. dr. Gerard Staats gaat in het nieuwste nummer van Vakblad Estate Planning in op enkele onduidelijkheden rond de oudedagsverplichting.
Vanwege de inwerkingtreding van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer per 1 januari 2017 hebben veel dga’s hun pensioen in eigen beheer (PEB) omgezet in een oudedagsverplichting (ODV). Staats stelt dat de wetgever met de ODV wellicht onbedoeld maar feitelijk een nieuwe vorm van een oudedagsvoorziening heeft ontwikkeld. Het omzetten van het pensioen in eigen beheer in een ODV was eigenlijk vrij eenvoudig. Eerst is het PEB fiscaal geruisloos afgestempeld van de commerciële naar de fiscale waarde en vervolgens omgezet in een ODV. De fiscale reservering was hierbij gelijk aan de waarde van de ODV. De eerste ODV-uitkering mag niet eerder plaatsvinden dan vijf jaar voordat de uitkeringsgerechtigde de AOW-gerechtigde leeftijd behaalt. Maar de eerste ODV-uitkering mag evenmin later plaatsvinden dan twee maanden na het behalen van de AOW-leeftijd. De totale uitkeringsduur is maximaal 20 jaar plus de periode vóór het bereiken van de AOW-leeftijd waarin ODV-uitkeringen hebben plaatsgevonden.
ODV-uitkeringen na overlijden dga
Als de dga overlijdt nadat de ODV-uitkeringen zijn ingegaan, moeten de erfgenamen de ODV-uitkeringen ontvangen totdat de 20-jaarstermijn is volgemaakt. Zijn de ODV-uitkeringen nog niet ingegaan? Dan moeten de uitkeringen binnen twaalf maanden na het overlijden ingaan en toekomen aan de erfgenamen. Deze erfgenamen moeten overigens natuurlijke personen zijn. Ook als de ODV-uitkeringen op het moment van overlijden van nog niet zijn ingegaan, is de looptijd dan 20 jaar. Staats benadrukt hierbij dat de termijn van twaalf maanden uniek is voor de ODV. Daarom moet men ervoor waken om deze termijn niet te overschrijden. Verder is van belang dat de ODV op enig moment geheel of gedeeltelijk is over te dragen aan een verzekeraar of bank voor de aankoop van een lijfrente.
Derdenbeding
Of de ODV-uitkering een uitkering uit hoofde van een derdenbeding is, vormt een belangrijk vraagstuk. Vloeit de ODV-uitkering namelijk voort uit derdenbeding, dan is de nalatenschap kleiner, wat weer de verschuldigde erfbelasting kan beïnvloeden. De erfgenamen zouden kunnen stellen dat zij op grond van de overeenkomst recht hebben op (een deel van) de aanspraak, omdat zij het dan kwalificeren als een derdenbeding. Men kan deze onduidelijkheid volgens Staats wegnemen een eind te maken door expliciet in de ODV-overeenkomst op te nemen dat geen sprake is van een derdenbeding of dat het testament leidend is. Een andere mogelijkheid is om in de ODV-overeenkomst niet aan te geven wat er gebeurt bij overlijden. Op basis van de wet is dan duidelijk dat bij overlijden de ODV-uitkeringen toekomen aan de erfgenamen en niet alleen aan de langstlevende partner.
ODV in de huwelijksgemeenschap?
Een andere belangrijke vraag is of een ODV tot de huwelijksgemeenschap behoort. In dat geval deelt de partner immers mee in de waarde(ontwikkeling) ervan. Staats stelt dat de omzetting van het PEB in een ODV mogelijk op één lijn te stellen met een afkoop van het pensioen onder verkrijging van een vorderingsrecht voor een deel van de commerciële waarde van het pensioen. Bij overlijden moet men volgens Staats de gehele waarde van de ODV bij de ODV-gerechtigde (dga) nemen. De partner van dga heeft dus geen vordering op de dga vanwege waardeverrekening van de ODV. De nalatenschap van de dga is daarmee groteren en die van zijn partner kleiner. Staats wijst erop dat zijn standpunt afwijkt van de huidige visie van de fiscus. De fiscus meent dat bij overlijden van de dga de langstlevende echtgenoot wel aanspraak krijgt op de helft van de waarde van de ODV.
Wet: art. 10a.18 Wet IB 2001, art. 38p, tweede lid, onderdeel a Wet LB, art. 13 SW en art. 4 Wet vps
Nieuwsgierig naar het hele artikel in Vakblad Estate Planning en nog geen abonnee? Neem nu een voordelig kennismakingsabonnement
Geef een reactie