Als een afsplitsing van een rechtspersoon plaatsvindt op zakelijke gronden, hoeft de afgesplitste rechtspersoon geen overdrachtsbelasting te betalen over bij deze splitsing verkregen onroerende zaken. Men moet de zakelijkheid van de splitsing toetsen vanuit het standpunt van de partijen die betrokken zijn bij de splitsing.
Het is mogelijk dat een derde interesse heeft in de onderneming van een B.V., maar niet alle vermogensbestanddelen van de B.V. wil hebben. In dat geval kan de B.V. overgaan tot een juridische afsplitsing. De ongewenste vermogensbestanddelen gaan dan over naar de afgesplitste rechtspersoon. Vervolgens koopt de derde de aandelen in de B.V. met de gewenste onderneming.
Geen zakelijke reden afsplitsing
Door deze aandelenverkoop wordt de splitsing per fictie geacht te hebben plaatsgevonden op grond van onzakelijke motieven, waardoor de splitsingsvrijstelling niet geldt. Maar het leveren van tegenbewijs is mogelijk. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant moet men daartoe aannemelijk maken dat de splitsing heeft plaatsgevonden op grond van bedrijfseconomische motieven van de betrokken partijen. Daarbij valt te denken aan een duurzame rationalisatie of herstructurering van de activiteiten. In deze situatie vindt de splitsing plaats met het oog op de verkoop van een onderneming.
De rechtbank ziet hierin geen zakelijke reden voor de partijen die bij de splitsing zijn betrokken. De afgesplitste rechtspersoon zal dus overdrachtsbelasting moeten betalen over de onroerende zaken die zij meekrijgt als gevolg van de afsplitsing.
Wet: artikel 15, eerste lid, onderdeel h Wet BVR 1970
Besluit: artikel 5c UBRV 1971
Meer informatie: Rechtbank Zeeland West-Brabant 21 juli 2017 (gepubliceerd 8 augustus 2017), ECLI:NL:RBZWB:2017:4482
Geef een reactie