In het Belastingplan 2019 stelt het kabinet voor om per 1 januari 2019 de vrijwilligersregeling aan te passen. Het voorstel is om de belastingvrije vergoeding per jaar te verhogen van € 1.500 naar € 1.700 en de belastingvrije vergoeding per maand te verhogen van € 150 naar € 170.
In de praktijk kiezen schoolbesturen er voor om (groot-)ouders te vragen tijdens de pauze tussen de ochtend- en middaglessen toezicht te houden. Hiervoor ontvangen die ouders een vergoeding. Daarbij wenst men die vergoeding onbelast uit te betalen op grond van de vrijwilligersregeling.
De vrijwilligersregeling in de loonbelasting
De vrijwilligersvergoeding is onbelast op grond van artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964). In dit artikellid is geregeld dat niet als werknemer wordt beschouwd op personen die als vrijwilliger uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen ontvangen met een gezamenlijke waarde van ten hoogste € 150 per maand en € 1.500 per kalenderjaar.
Vrijwilliger
De Wet LB 1964 omschrijft het begrip vrijwilliger als ‘degene die niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor een algemeen nut beogende instelling, een sportorganisatie of een niet als zodanig aan te merken lichaam dat niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of daarvan is vrijgesteld.’
Kenmerk vrijwilligerswerk
Kenmerkend voor een vergoeding vrijwilligerswerk is volgens de staatssecretaris in zijn antwoord op vragen van de Tweede Kamerleden Rog en Omtzigt dat de vergoedingen niet vergelijkbaar zijn met beloningen die worden toegekend voor gewone, betaalde arbeid. De vergoeding moet in geen verhouding staan tot de met de verrichte werkzaamheden gemoeide tijd en de aard van de werkzaamheden. De uitbetaalde vergoeding zou het karakter moeten hebben van een soort kostenvergoeding en er zou geen beloningselement in mogen zitten. De Wet LB 1964 omschrijft het met de woorden ‘degene die niet bij wijze van beroep arbeid verricht’. Met het opnemen van alleen de maxima van € 150 per maand en € 1.500 per jaar blijkt dit niet uit de wettelijke bepaling.
De vrijgestelde maxima in de loonheffing
In de Wet LB 1964 is bepaald dat de vergoeding voor vrijwilligerswerk tot een bedrag van ten hoogste € 150 per maand en € 1.500 per jaar is vrijgesteld. Dit geldt per ‘inhoudingsplichtige’. Verricht iemand voor meerdere instellingen per jaar vrijwilligerswerk, dan is dat voor de loonbelasting vrijgesteld als de vergoedingen minder dan € 150 per maand en € 1.500 per jaar per instelling blijft.
De vrijgestelde maxima in de inkomstenbelasting
In de inkomstenbelasting is geregeld dat de door een vrijwilliger ontvangen vergoeding onbelast is. Verricht een vrijwilliger voor meerdere instellingen vrijwilligerswerk, dan is van belang dat de vergoeding van € 150 per maand en € 1.500 per jaar voor de inkomstenbelasting slechts eenmalig kan worden toegepast. Ontvangt een vrijwilliger dus meer dan € 150 per maand en € 1.500 per jaar van twee instellingen, dan is de volledige vergoeding bij die vrijwilliger belast. Legt dat maar eens uit aan de vrijwilliger die zich met hart en ziel voor een aantal organisaties inzet en die inzet beloond ziet worden met een flinke belastingaanslag.
Vrijwilligersvergoeding en voorgestelde wijzigingen in het Belastingplan 2019
Aan de vrijwilligersregeling wordt in de Memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2019 kort aandacht geschonken. Vermeld wordt dat de huidige bedragen in de Wet LB 1964 al vanaf 2006 gelden en sindsdien nooit zijn aangepast. Daarom stelt het kabinet voor de vrijgestelde bedragen in de vrijwilligersregeling aan te passen naar € 170 per maand en € 1.700 per jaar. Naar mijn mening biedt het Belastingplan 2019 de mogelijkheid voor het kabinet de vrijwilligersregeling op een aantal andere punten ook aan te passen.
Beleid Belastingdienst
De wet lijkt duidelijk, zolang de vergoeding minder is dan € 1.500 per jaar, is de beloning minder dan € 150 per maand dan is deze vrijgesteld. Toch hanteert de Belastingdienst een ander beleid. In ‘Mededeling 5 loonheffingen’ uit augustus 2006 onder punt 6 staat dat er geen sprake is van een marktconforme beloning bij betaling aan een vrijwilliger van 23 jaar of ouder dan maximaal € 4,50 per uur. Voor een vrijwilliger jonger dan 23 jaar geldt een maximale vergoeding van maximaal € 2,50 per uur. Ontvangt een overblijfouder, of meer in het algemeen een vrijwilliger, een vaste vergoeding per dag(-deel), dan rekent de Belastingdienst dit om naar een vergoeding per uur. Dit beleid geldt vandaag de dag nog steeds. Is de vergoeding per uur hoger dan € 4,50 dan moet volgens voornoemde mededeling de instelling aannemelijk maken dat deze hogere vergoeding (nog) geen marktconforme beloning is.
Regeling voor overblijfouders
Overblijfouders zijn personen die gedurende de pauze tussen de ochtendlessen en middaglessen op school toezicht houden op de leerlingen. Zij ontvangen daarvoor een beloning. Wanneer deze beloning minder dan € 4,50 per uur bedraagt voor personen ouder dan 23 jaar is sprake van een niet-marktconforme beloning en geldt de vrijstelling. Voor personen jonger dan 23 jaar is moet de beloning lager dan € 2,50 zijn. In 2014 heeft een aantal basisscholen naheffingsaanslagen loonheffingen ontvangen, omdat de uitbetaalde vergoedingen aan de overblijfouders hoger waren dan de hiervoor genoemde normbedragen. Naar aanleiding hiervan zijn door de Tweede Kamerleden Rog en Omtzigt vragen gesteld op 24 september 2014. Uit de antwoorden van de staatssecretaris op 20 oktober 2014 blijkt dat hij het eens is met de uitkomsten van de procedures. Verder geeft hij in antwoord 6 aan dat schoolbesturen in hun financiële administratie een deugdelijke vastlegging moeten hebben van de bedragen die zijn betaald. Uit deze administratie moet blijken dat is voldaan aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling, waaronder dus een vergoeding, die omgerekend, niet hoger is dan € 4,50 (of € 2,50 voor overblijfouders jonger dan 23 jaar). Schoolbesturen dienen zich bewust te zijn van deze regeling. De gevolgen van overschrijding van de toegekende beloning kunnen tot forse naheffingen leiden.
Nadere beschouwing
Er staat niet wat er moet staan. Dat geldt zeker voor de vrijwilligersregeling in de Wet LB 1964. Het Belastingplan 2019 is een mooie gelegenheid de vrijwilligersregeling in de Wet LB 1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) verder aan te passen.
Voor de vraag of sprake is van een marktconforme vergoeding geldt nog steeds een beleidsbesluit van de Belastingdienst uit 2006. Destijds gold een vergoeding per uur van € 4,50 of minder als niet-marktconform. Dit was gebaseerd op de netto-bijstandsuitkering. Voor de kenbaarheid van deze grens is het goed, om naast de maand- en jaarbedragen ook in de wet op te nemen dat de vergoeding per uur niet meer dan een bepaald bedrag mag zijn. Bij een vrijgestelde uitkering van € 150 per maand hoorde een vrijgestelde uitkering van € 4,50 per uur.
Voorgesteld wordt om de vrijgestelde uitkering per maand te verhogen met € 20, zijnde 13,33% per 1 januari 2019. In de Wet LB 1964 zou daarbij opgenomen kunnen worden dat de beloning per uur voor vrijwilligers van 21 jaar en ouder € 5,10 of lager moet zijn.
De leeftijd van 21 jaar is gekozen vanwege de verlaging van de leeftijd van 23 jaar naar 21 jaar per 1 juli 2019 waarop mensen recht krijgen op 100% van het wettelijk minimumloon. Het lijkt logisch om ook voor de vrijwilligersregeling de leeftijd van 23 jaar te verlagen naar 21 jaar. Voor mensen jonger dan 21 jaar zou een niet-marktconforme beloning kunnen uitkomen op een beloning van hooguit € 2,83.
In het verleden bestond weerstand tegen het opnemen van een beloning per uur in de Wet LB 1964 omdat tot administratieve lasten zou leiden. Op grond van het gegeven voornoemde antwoord 6 door de staatssecretaris in oktober 2014 moeten instellingen toch een administratie bijhouden waaruit blijkt dat de uitbetaalde beloning lager is dan het normbedrag. Hierdoor heeft het argument van administratieve lastenverzwaring zijn belang verloren en is er geen beletsel een uur-norm in de Wet LB 1964 op te nemen.
Verder zou het goed zijn om de Wet IB 2001 aan te passen en hierin op te nemen dat voor een vrijwilliger die bij meerdere instellingen vrijwilligerswerk verricht, de opbrengsten onbelast zijn, als deze opbrengen zijn vrijgesteld in de Wet LB 1964.
Wet: art. 2, lid 6 Wet LB 1964
Meer informatie:
Geef een reactie