Dga’s kunnen na 1 april 2017 kiezen uit een oudedagsverplichting of een afkoopmogelijkheid als zij van hun pensioen in eigen beheer af willen. Minder bekend, maar daarom niet minder aantrekkelijk, is de mogelijkheid van het derde lid van artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) die dga’s ook de mogelijkheid biedt om van hun pensioen in eigen beheer af te komen.
Verhouding pensioenovereenkomst en de Wet LB 1964
Voor de verhouding tussen de pensioenovereenkomst en de Wet LB 1964, zie: Mogelijkheden uitfaseren peb voor dga.
Overbruggingspensioen
Artikel 18d, derde lid Wet LB 1964
Met de invoering van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling, Kamerstukken II, vergaderjaar 2005-2006, 29760 (hierna: Wet VPL), was een einde gekomen aan de gefaciliteerde opbouw van een overbruggingspensioen. Desondanks is de mogelijkheid een overbruggingspensioen overeen te komen blijven bestaan. De wet biedt de mogelijkheid eerder met pensioen te gaan onder de voorwaarde dat de dga zijn actieve werkzaamheden beëindigt. Als sprake is van een gedeeltelijke vervroegde pensionering, dient de mate van vermindering van de inkomensgenererende economische activiteiten overeen te komen met het gedeelte waarvoor het pensioen vervroegd ingaat. Een uitzondering is gemaakt voor de periode die ligt tussen de AOW-gerechtigde leeftijd van de dga en de periode van vijf jaar voorafgaand aan die leeftijd. Gedurende deze vijf jaar mag een dga blijven doorwerken en een overbruggingspensioen ontvangen. Dit volgt uit het vraag- en antwoordbesluit “Vervroegd pensioen en doorwerken” (Vraag & Antwoord 08-014 d.d. 070916) van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst.
Hoogte overbruggingspensioen
De hoogte van het overbruggingspensioen is gemaximeerd tot tweemaal de voor de jaren van het overbruggingspensioen geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag, maar vermeerderd met de vakantietoeslag. Voor 2017 is op grond van het bovenstaande de hoogte van het overbruggingspensioen maximaal € 19.684 bruto.
Gevolgen als door overbruggingspensioen geen pensioenvoorziening meer bestaat
Het is niet uitgesloten dat door uitruil van ouderdomspensioen in overbruggingspensioen geen geld meer aanwezig is voor uitkering van het daadwerkelijke ouderdomspensioen. Leidt dit tot het onzuiver worden van de pensioenregeling? Nee, aldus het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst in het vraag- en antwoordbesluit “Nihilpensioen door variabilisering vóór de AOW-leeftijd” (Vraag & Antwoord 11-031 d.d. 171215).
Voor wie is een overbruggingspensioen interessant?
Voor een aantal dga’s of partners van dga’s kan de mogelijkheid van het bedingen van een overbruggingspensioen als alternatieve gefaseerde afkoopfaciliteit interessant zijn.
De partner van de dga, die in een ver verleden eigen pensioenrechten heeft opgebouwd en op dit moment geen arbeid meer verricht, kan tot aan de AOW-gerechtigde datum een overbruggingspensioen bedingen. Als de partner nog wel arbeid verricht, kan het zinvol zijn om te bezien of de partner kan stoppen met de werkzaamheden en gebruik kan gaan maken van het overbruggingspensioen. Door gebruik te maken van het overbruggingspensioen vindt in feite een gefaseerde afkoop van het opgebouwde pensioen plaats.
Uiteraard geldt voor de dga hetzelfde als voor de hierboven genoemde partner als hij stopt met werken. Dat is echter niet vaak het geval. Op grond van V & A 08-014 kan de dga in de vijf jaar voor het bereiken van zijn AOW-gerechtigde leeftijd een overbruggingspensioen bedingen van maximaal € 19.684 (2017), waarmee hij als het ware zijn pensioenvoorziening geheel of gedeeltelijk gefaseerd afkoopt. Een restant kan hij desgewenst uiterlijk op 31 december 2019 nog afkopen op grond van artikel 38o Wet LB 1964 omzetten in een oudedagsverplichting op grond van artikel 18p Wet LB 1964, danwel als premievrije pensioenvoorziening levenslang laten uitkeren.
Voor- en nadelen overbruggingspensioen ten opzichte van artikel 18o Wet LB 1964 (afkoopfaciliteit)
Artikel 18d Wet LB 1964 biedt een aantal voordelen ten opzichte van de in artikel 18o Wet LB 1964 geboden afkoopfaciliteit. Het belangrijkste voordeel van artikel 18d Wet LB 1964 is dat de afdracht van loonheffingen gefaseerd plaatsvindt in plaats van in één keer. De partner hoeft in de meeste gevallen alleen maar voor akkoord te tekenen. Men hoeft geen formulier naar de Belastingdienst te verzenden. Er is dus ook geen fatale termijn waarbinnen actie moet zijn ondernomen, zoals bij de toepassing van artikel 18o Wet LB 1964 en 18p Wet LB 1964. Daarnaast hoeft de partner ook niet te worden gecompenseerd.
Nadelig is het feit dat bij artikel 18d, derde lid Wet LB 1964 geen korting op de grondslag geldt en het feit dat de dividendklem blijft bestaan, zolang het pensioen nog moet worden uitgekeerd. Desondanks biedt artikel 18d, derde lid Wet LB 1964 een aantal dga’s en hun partners een goed alternatief om ‘zonder al te veel gedoe’ van hun pensioen in eigen beheer af te komen.
Wet: artikel 18d, Wet op de loonbelasting 1964
Beleid: V & A 08-014 en V & A 11-031 van het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst
Geef een reactie