Het einde van de Vpb-vrijstelling voor overheidsondernemingen is in zicht. Het wetsvoorstel Wet modernisering Vpb-plicht voor overheidsondernemingen ligt nu bij de Eerste Kamer en kort daarvoor verscheen de ‘Handreiking voor de invoering van de vennootschapsbelasting voor overheidsondernemingen’.
Gemeenten, provincies en waterschappen, maar ook hun verbonden partijen worden vanaf 1 januari 2016 voor een deel van hun activiteiten vennootschapsbelastingplichtig. Om de invoering van de Vpb-plicht voor overheidsondernemingen zo soepel mogelijk te laten verlopen, moeten alle betrokken partijen tijdig voorbereidingen treffen.
Handreiking
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en het Ministerie van Financiën/de Belastingdienst hebben speciaal hiervoor de ‘Handreiking ten behoeve van de invoering van de Vennootschapsbelasting’ uitgebracht. Door het gebruik van deze handreiking worden organisaties ondersteund bij het plannen en uitvoeren van de werkzaamheden met betrekking tot de invoering van de Vpb voor overheidsondernemingen, zodat:
1. juist, volledig en tijdig aangifte kan worden gedaan (en ook voor het overige voldaan wordt aan de fiscale verplichtingen in relatie tot de introductie van de Vpb);
2. de financiële effecten in beeld zijn;
3. tijdig maatregelen kunnen worden getroffen in de structuur van de organisatie of in de samenwerking met andere organisaties ter beperking van de (financiële) gevolgen en risico’s.
Aangekondigde wetswijzigingen
De staatssecretaris van Financiën stuurde onlangs de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel Wet modernisering Vpb-plicht voor overheidsondernemingen naar de Eerste Kamer. Daarin is een aantal belangrijke wetswijzigingen en aankondigingen opgenomen. Zo komt er een Vpb-vrijstelling voor overheidstaken, waarmee niet in concurrentie wordt getreden, die gemeenten onderling verrichten op basis van dienstverleningsovereenkomst. Deze vrijstelling is niet bedoeld voor ondersteunende diensten, zoals ICT-diensten, die op basis van een dienstverleningsovereenkomst worden verricht.
Administratieve verplichtingen
Belastingplichtigen die naast vrijgestelde activiteiten ook belaste activiteiten verrichten, krijgen een uitnodiging uitgereikt en er moet aangifte worden gedaan zowel voor de vrijgestelde als voor de belaste activiteiten. De staatssecretaris vindt het doen van een gedeeltelijke aangifte niet wenselijk. Verder merkt de staatsecretaris op dat de administratie die overheidsondernemingen op dit moment al bijhouden, in beginsel kan volstaan om te voldoen aan de administratieverplichting van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Een uitzondering hierop kan het opmaken van een fiscale openingsbalans zijn. Het opmaken van een dergelijke balans heeft echter weinig toegevoegde waarde als een publiekrechtelijke rechtspersoon alleen maar vrijgestelde activiteiten verricht. Daarom mag in deze gevallen de fiscale openingsbalans achterwege blijven. Maar vanaf het moment dat deze rechtspersoon niet-vrijgestelde activiteiten gaat verrichten, moet (ook voor de vrijgestelde activiteiten) een fiscale openingsbalans opgesteld worden.
Samenwerkingsvrijstelling
De openbare lichamen die, naast het Rijk, de gemeenten, de provincies en de waterschappen, in aanraking komen met dit wetsvoorstel, zijn over het algemeen samenwerkingsverbanden. Als voor deze samenwerkingsverbanden zou worden geconcludeerd dat zij een onderneming drijven, zal in de meeste gevallen gebruik kunnen worden gemaakt van de samenwerkingsvrijstelling. De winsten zijn dan op het niveau van het samenwerkingsverband niet belast. Als het samenwerkingsverband deze winsten vervolgens zou uitkeren aan zijn deelnemers leidt dat dan alleen op het niveau van de deelnemer mogelijk tot belastingheffing (als de ontvangen gelden al zijn toe te rekenen aan een door de deelnemer gedreven onderneming). Van dubbele belastingheffing is dan geen sprake. Toepassing van de deelnemingsvrijstelling op uitkeringen van openbare lichamen aan hun deelnemers is volgens de staatssecretaris dan ook niet nodig.
Gebruik van commanditaire vennootschap
Publiekrechtelijke rechtspersonen en privaatrechtelijk overheidslichamen in de vorm van een stichting of verenigingen kunnen via het gebruik van een commanditaire vennootschap Vpb-heffing voorkomen. De staatssecretaris vindt dit niet wenselijk en wil daarom zo spoedig mogelijk een wetswijziging opnemen in een verzamelwetsvoorstel zodat de wijziging gelijktijdig met de modernisering van de Vpb-plicht voor overheidsondernemingen in werking kan treden.
Meer informatie: Eerste Kamer, 24 maart 2015, Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen, 34003 D
Geef een reactie