In beginsel ligt de bewijslast voor de rechtmatigheid en de juistheid van een naheffingsaanslag omzetbelasting bij de inspecteur. Als echter wordt vastgesteld dat het verschil tussen de verschuldigde belasting volgens de aangifte en de werkelijk verschuldigde belasting absoluut en relatief aanzienlijk is, geldt omkering van de bewijslast.
Een B.V. hield zich bezig met het verstrekken van leningen en het verhuren/leasen van bedrijfsmiddelen. Bij een boekenonderzoek trof de inspecteur een viertal verkoopfacturen aan. De aangegeven omzet over het jaar 2010 sloot echter niet aan op de aangetroffen verkoopfacturen. De lagere omzet was het gevolg van een afboeking op een verstrekte lening. De B.V. kon slechts een deel van de in aftrek gebrachte voorbelasting aannemelijk maken. Naar aanleiding van het boekenonderzoek legde de inspecteur een naheffingsaanslag btw op.
In geschil bij Hof Den Haag is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het hof oordeelt in navolging van de rechtbank dat in beginsel de bewijslast voor de rechtmatigheid en de juistheid van de naheffingsaanslag bij de inspecteur ligt. Als echter wordt vastgesteld dat de vereiste aangifte niet is gedaan, geldt omkering van de bewijslast. Daarvan is ook sprake als het verschil tussen de verschuldigde belasting volgens de aangifte en de werkelijk verschuldigde belasting absoluut en relatief aanzienlijk is. Dat is hier het geval. Er is bovendien sprake van grove schuld omdat de geclaimde voorbelasting en de aangegeven verschuldigde omzetbelasting voor het bedrag van de correcties niet is te onderbouwen met logische boekhoudkundige verwerkingen. Bij het indienen van de aangifte omzetbelasting mag worden verwacht dat de B.V. de aangiften omzetbelasting voldoende onderbouwt. Door dit niet te doen is sprake van grove schuld en is de vergrijpboete terecht opgelegd. Het hof oordeelt nog dat de aanpak van de B.V. het beeld oproept dat zij met een veelheid van stukken en (nieuwe) stellingen het zicht op de werkelijke cijfers heeft willen vertroebelen. Uit de aanpak door de B.V. is af te leiden dat geen informatie is en ook niet heeft bestaan, die kan aantonen dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.
Wet: art. 25 (lid 3) AWR en par. 25 en par. 28 BBBB
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 9 maart 2018 (gepubliceerd op 14 juni 2018), ECLI:NL:GHDHA:2018:1430
Geef een reactie