De pandhouder die zijn pandrecht op een bodemzaak wil uitwinnen, moet daarvan mededeling doen bij de ontvanger van de Belastingdienst. Zo heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant beslist.
Belanghebbende had activa gekocht van een groepsmaatschappij welke daarna failliet was verklaard en belastingschulden onbetaald had gelaten. In geschil was of belanghebbende een pandrecht had op de activa van de groepsmaatschappij en of de activa zich bevonden op de bodem van de groepsmaatschappij. Daarnaast was het ook de vraag of voor belanghebbende een mededelingsplicht bestond op grond van artikel 22bis van de Invorderingswet. Dit artikel bepaalt in grote lijnen dat een pandhouder van een bodemzaak, die voornemens is het pandrecht uit te oefenen, daarvan mededeling moet doen aan de ontvanger en daarna vier weken moet wachten met het uitoefenen van het pandrecht. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde de ontvanger in het gelijk. Belanghebbende had haar voornemen tot uitwinning moeten melden, mits de waarde van die zaken bij het aangaan van de overeenkomst tussen de groepsmaatschappij en belanghebbende gelijk was aan of hoger was dan € 10.000. De ontvanger had de executiewaarde vastgesteld op de prijs die feitelijk bij de overdracht was gehanteerd. De rechtbank vond dit niet te hoog en oordeelde dan ook dat belanghebbende ten onrechte had nagelaten de mededeling te doen.
Wet: artikel 22bis, negende lid, van de Invorderingswet 1990
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15 december 2016 (gepubliceerd op 18 januari 2017),
Geef een reactie