Wie in een fonds voor gemene rekening participeert, kan onder omstandigheden worden aangemerkt als ib-ondernemer. Men hoeft in dat geval niet eens voor alle verbintenissen van de onderneming verbonden te zijn. Rechtbank Gelderland kwam tot dit oordeel in de volgende zaak.
Een participant in een fonds voor gemene rekening, waarin een schip werd geëxploiteerd, wilde zijn zelfstandig aandeel in dat fonds geruisloos inbrengen in een bv. De fiscus wees zijn verzoek af omdat geen sprake was van een bron van inkomen en de man geen ondernemer was voor de inkomstenbelasting. De rechtbank stelde voorop dat een schip in het algemeen een objectieve onderneming vormt en dat door de deelname aan het economisch verkeer een voordeel wordt beoogd dat ook redelijkerwijze verwacht mag worden. Dat een positief resultaat verwacht kon worden, bleek onder meer uit de door de participant overgelegde rendementsprognoses.
Verbondenheid voor verbintenissen
Met betrekking tot de vraag of de participant ondernemer was voor de inkomstenbelasting onderzocht de rechter of de participant aansprakelijk was voor verbintenissen met derden. Voor de beantwoording van deze vraag was van belang op welke wijze werd deelgenomen aan het rechtsverkeer. Dat gebeurde in dit geval via een fonds voor gemene rekening, die gelijkgesteld moest worden met een maatschap. Door het toetreden van de participanten tot het beleggingsfonds kwam tussen hen een overeenkomst tot stand, waarbij zij zich verbonden om iets in gemeenschap te brengen met het oogmerk om het daaruit ontstane voordeel met elkaar te delen. Bovendien was in de fondsvoorwaarden expliciet opgenomen dat het fonds onder eigen naam deelnam aan het rechtsverkeer, waarbij een van de participanten met volmacht van alle anderen bepaalde verbintenissen aanging op naam van het fonds. Daardoor werden de participanten tegenover de wederpartij gebonden. De omstandigheid dat een limited recourse was overeengekomen met een bank vormde weliswaar een beperking van de verhaalsmogelijkheden van die bank, maar dat betekende niet dat de participanten niet voor die verbintenis aansprakelijk waren. De man was dus ondernemer voor de inkomstenbelasting en mocht zijn onderneming geruisloos inbrengen in een bv. Op 21 juli 2015 heeft Hof Arnhem-Leeuwarden de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Wet: artikel 3.4 en 3.65 Wet IB 2001 en artikel 7A:1679 van het BW
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 1 mei 2014, (gepubliceerd op 16 mei 2014), ECLI:NL:RBGEL:2014:2878
Geef een reactie