Het gebruikelijk loon van de directeur-grootaandeelhouder moet in eerste instantie worden berekend volgens de vergelijkingsmethode. Pas als dat loon niet gevonden wordt, komt de afroommethode in beeld. Zo heeft Hof Amsterdam beslist.
In geschil was of de fiscus het door een dga genoten loon had mogen corrigeren met toepassing van de afroommethode. Het hof verwierp de stelling van de inspecteur dat bij het vaststellen van het dga-loon de vergelijkingsmethode kan worden toegepast, maar dat ook kan worden gekozen voor de afroommethode. Uit de formulering en strekking van artikel 12a van de Wet LB 1964 volgt dat allereerst gezocht moet worden naar het loon dat betaald zou worden door een werkgever voor vergelijkbare arbeid die wordt verricht door een werknemer die geen aanmerkelijkbelanghouder is (de ‘comparable’). De afroommethode komt pas in beeld als geen (voldoende) gegevens zijn over het gebruikelijk loon in een soortgelijke dienstbetrekking. Bij toepassing van de vergelijkingsmethode was de ‘comparable’ in dit geval een senior jurist met een salaris van € 82.181. Nu het door de dga in 2012 genoten brutoloon van € 62.503 hoger was dan het gebruikelijk loon van € 42.000 en verder niet in belangrijke mate afweek van het salaris van de ‘comparable’, had de inspecteur het dga-loon ten onrechte met toepassing van de gebruikelijk-loonregeling gecorrigeerd.
Wet: artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 12 januari 2016 (gepubliceerd op 20 januari 2016), ECLI:NL:GHAMS:2016:72
Geef een reactie