Een doorgeschoven eerste pachtersvoordeel dat rustte op verkochte gronden van een veehouderij was belast op grond van een goedkeuring in het Besluit van 4 december 2000. Volgens de Hoge Raad kon men in dat geval geen beroep doen op goedkoopmansgebruik om een daarmee strijdig resultaat te behalen.
In de zaak in kwestie hadden de bedrijfsvoorgangers van een veehouderij een beroep gedaan op het Besluit van 4 december 2000 (nr. CPP2000/2075M). Hierdoor was het pachtersvoordeel doorgeschoven naar de bedrijfsopvolgers: de dochter en haar man die samen een landbouwbedrijf exploiteerden. Zij namen dit voordeel op als passiefpost. Een paar jaar later verkochten zij de grond waarop het pachtersvoordeel rustte en kochten daarna vervangende grond. Volgens de inspecteur, het hof en later ook de Hoge Raad behoorde de passiefpost tot de winst. De rechter wees erop dat het pachtersvoordeel geen activum was en dat daarop de ruilgedachte, de ruilarresten en het regime van de herinvesteringsreserve niet van toepassing waren. Het doorschuiven van de passiefpost was namelijk gebaseerd op een afspraak tussen het echtpaar en de bedrijfsvoorgangers die een beroep deden op de goedkeuring in het besluit. Door het aanvaarden van de voorwaarden in het besluit was het niet mogelijk een beroep te doen op goed koopmansgebruik om een daarmee strijdig resultaat te behalen. Bovendien was er sprake van een vervreemding van de grond waarop het pachtersvoordeel rustte aan een buiten de familiekring gelegen partij. In dat geval moest de passiefpost vrijvallen. Het echtpaar beriep zich toen op het Besluit van 13 oktober 2010, nr. DGB2010/1981M (regeling voor een tweede pachtersvoordeel) en meende dat sprake zou zijn van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel. Maar de Hoge Raad wees dit af. Een eerste pachtersvoordeel ontstaat namelijk bij de bedrijfsvoorgangers (bij verkrijging van een niet tot de familiekring behorende verpachter), terwijl een tweede pachtersvoordeel bij de belastingplichtige zelf ontstaat (bij verkrijging van een tot de familiekring behorende verpachter).
Meer informatie: Hoge Raad, 21 september 2012, LJN: BW3355, 11/03528
Geef een reactie