Als het iemand vrij staat om, al naar gelang zijn financiële omstandigheden, al dan niet een bedrag uitgekeerd te krijgen op grond van een stamrechtovereenkomst, dan kan hij de stamrechtvrijstelling niet toepassen. Zo’n overeenkomst voldoet niet aan de wettelijk vastgestelde eisen.
Dit was aan de orde in een zaak voor Hof Den Bosch. Het ging om een man die een stamrechtovereenkomst had gesloten met een coöperatie die hij speciaal had opgericht voor het beheer van een door hem ontvangen ontslagvergoeding. De inspecteur wist noch van het bestaan van de ontslagvergoeding, noch van de stamrechtverplichting van de coöperatie jegens de man. De man had namelijk geen melding gemaakt van de ontslagvergoeding en de voormalige werkgever had evenmin loonheffingen ingehouden en afgedragen over de vergoeding. De inspecteur kwam de ontslagvergoeding pas op het spoor tijdens de behandeling van de vennootschapsbelastingaangifte van de coöperatie en besloot toen een navorderingsaanslag inkomstbelasting op te leggen aan de man. Het hof liet de aanslag in stand, nu de stamrechtovereenkomst niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De overeenkomst voorzag namelijk niet in een ingangsdatum van de aan de man toekomende uitkeringen en bevatte evenmin een bepaling over de mate van periodiciteit van de uitkeringen. Integendeel, in die overeenkomst was bepaald dat de man, indien hij om welke reden dan ook geen inkomen kon genieten een bedrag uitgekeerd kon krijgen.
Wet: artikel 11, lid 1, onderdeel g Wet LB 1964 en artikel 16 AWR
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 6 september 2013 (gepubliceerd op 26 september 2013), ECLI:NL:GHSHE:2013:4158
Geef een reactie