Als de preferente aandelen in een onroerendezaaklichaam (OZL) in feite aan een ander toekomen en dit leidt bij die ander tot een aanmerkelijk belang in een OZL, dan is men overdrachtsbelasting verschuldigd. Het is dan wel aan de fiscus om dit aannemelijk maken.
Bij het verkrijgen van een aanmerkelijk belang (ten minste een derde gedeelte) in een OZL is men overdrachtsbelasting verschuldigd. Meent de fiscus dat er sprake is van een constructie om een aanmerkelijk belang en dus de heffing van overdrachtsbelasting te voorkomen, dan moet hij dit aannemelijk kunnen maken. De Hoge Raad heeft dit beslist in een zaak waarin zowel een bv als een vriend van de dga van deze bv de aandelen verkreeg in een OZL. De bv verkreeg 30% van de gewone aandelen en de vriend verkreeg de preferente aandelen (20%). De preferente aandelen werden gefinancierd met een lening via een andere bv van de dga, terwijl een dochtermaatschappij van de bv de aandelen uiteindelijk betaalde. De inspecteur legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op aan de verkrijgende bv, omdat zij ook de economische eigendom van de preferente aandelen van de bevriende relatie zou bezitten. Daarmee zou de bv een aanmerkelijk belang verkregen hebben. Volgens de inspecteur had het aandeelhouderschap van deze vriend namelijk geen realiteitswaarde en moesten de preferente aandelen daarom fiscaal worden weggedacht. Ook meende de inspecteur dat hier sprake was van wetsontduiking (fraus legis). De Hoge Raad oordeelde echter dat nu de preferente aandelen daadwerkelijk waren uitgegeven aan de vriend, hij naar civielrechtelijke maatstaven (preferent) aandeelhouder was. De aandelen konden dus niet fiscaal worden gegenereerd, want zij konden namelijk voor de toepassing van het fiscale recht gevolgen hebben. De naheffingsaanslag kon daarom niet in stand blijven.
Wet: artikel 4 WBR 1970
Meer informatie: Hoge Raad, 15 juni 2012, LJN: BV1922
Geef een reactie