Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van ‘samenhangende zaken’ in de zin van het nieuwe Besluit proceskosten bestuursrecht zijn niet de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden van de gemachtigde doorslaggevend. Daarbij is van belang of de werkzaamheden nagenoeg identiek hadden kunnen zijn.
Het begrip ‘samenhangende zaken’ in het Besluit proceskosten bestuursrecht is per 1 januari 2015 gewijzigd. De verruiming van dit begrip ziet op situaties waarin diverse zaken gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig worden behandeld, en dezelfde rechtsbijstandsverlener nagenoeg identieke werkzaamheden kon verrichten in iedere zaak. Het doel van deze wijziging is het bewerkstelligen dat in die situaties de rechtsbijstandverlener niet langer voor iedere zaak, afzonderlijk een kostenvergoeding ontvangt. Hiermee heeft de besluitgever willen voorkomen dat een onredelijk hoge vergoeding wordt ontvangen voor de werkzaamheden van die rechtsbijstandverlener. Dit is volgens de Hoge Raad af te leiden uit de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit. Hof Amsterdam stelde in hoger beroep terecht dat bij de beantwoording van de vraag of sprake was van samenhangende zaken van belang is of dezelfde gemachtigde in alle 15 zaken nagenoeg identieke werkzaamheden kon verrichten. Gelet op de verschillen tussen de tijdens de hoorzitting besproken woningen en de verschillen tussen de door de gemachtigde volgtijdelijk op de bezwaren gegeven toelichting was in dit geval geen sprake van samenhangende zaken. Een ‘abstracte toets’ was volgens de Hoge Raad dus niet nodig.
Let op!
Het overgangsrecht (onmiddellijke werking) per 1 januari 2015 mag op grond van het rechtszekerheidsbeginsel niet tot vermindering van een voordien toegekende proceskostenvergoeding leiden. Leidt het overgangsrecht wel tot een positieverslechtering, dan moet deze buiten toepassing blijven. In dat geval moet het vóór 1 januari 2015 geldende recht worden toegepast.
Wet: artikel 8:75 Awb, artikel 3, tweede lid, Besluit proceskosten bestuursrecht en artikel II Besluit 27 oktober 2014, Stb. 2014/411
Meer informatie: Hoge Raad, 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:420
Geef een reactie