Het kabinet wil het verschil in gemiddelde belastingdruk tussen werknemers, dga’s en IB-ondernemers verkleinen. Dit verschil in belastingdruk blijkt uit diverse cijfers. Bij het berekenen van deze cijfers heeft het ministerie van Financiën bepaalde aannames gemaakt. In antwoord op Kamervragen heeft de staatsecretaris van Financiën toegelicht welke aannames hij heeft gemaakt bij het vaststellen van de cijfers.
Omstreden rekenmodel
Al lange tijd bestaat bij de overheid de wens om de verschillen in fiscale behandeling tussen zelfstandigen zonder personeel en werknemers kleiner te maken. Volgens het ministerie betalen zelfstandigen een stuk minder belasting dan werknemers. Het ministerie onderbouwt deze stelling met een rekenmodel. Dit is ook te vinden in de nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2021. Zie ook: ‘Nota’s over (nader) verslag en nota’s van wijziging pakket Belastingplan 2021‘. Maar op het rekenmodel bestaat de nodige kritiek. Daarom zijn Kamervragen gesteld over verschillende aannames die ten grondslag liggen aan de verschillende figuren en tabellen bij de nota.
Gemiddelde belastingdruk
In een reactie op Kamervragen toont de staatssecretaris onder meer wat de gemiddelde belastingdruk is per inkomensgroep van € 5.000. Bij een bruto inkomen van ongeveer € 10.000 is volgens hem de gemiddelde belastingdruk voor werknemers 12,8%. Voor IB-ondernemers en dga’s is deze druk 3,6% respectievelijk 8,6%. De hoogste weergegeven inkomensgroep voor werknemers is die van € 200.000. Voor deze groep bedraagt de gemiddelde belastingdruk 53,8%. Een bruto-inkomen voor werknemers van € 200.000 correspondeert met werkgeverslasten of winst van € 229.056. Daarbij hoort een gemiddelde belastingdruk voor IB-ondernemers en dga’s van 47,8% respectievelijk 48,0%.
Aannames rond aftrekposten
Bij de vergelijking van de gemiddelde belastingdruk voor werknemers, IB-ondernemers en dga’s zijn de volgende aannames gemaakt:
- De belastingplichtige is alleenstaand en heeft geen kinderen. Hij heeft evenmin recht op hypotheekrenteaftrek of andere aftrekposten.
- De IB-ondernemer benut de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling.
- De belastingplichtige heeft geen recht op huurtoeslag.
- De werkgeverslasten van de werknemer zijn berekend als de som van het brutoloon, een reservering voor loondoorbetaling bij ziekte, de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw, de premies voor arbeidsongeschiktheid en werkloosheid en de pensioen- en vutpremie (werkgeversdeel).
Berekening belastbare inkomens
Bij de dga wordt een deel of het geheel van de winst als gebruikelijk loon uitgekeerd en belast in box 1. Bij hogere winsten stijgt het gebruikelijk loon en wordt ook een deel als winst van de bv beschouwd. Na vennootschapsbelastingheffing wordt dat deel volledig als dividend uitgekeerd en belast in box 2. Het belastbaar inkomen van de werknemer is gelijk aan het bruto-inkomen na vermindering met het werknemersdeel van de pensioenpremie. Voor de IB-ondernemer is het belastbaar inkomen gelijk aan de winst na vermindering met bepaalde aftrekposten. Het betreft de zelfstandigenaftrek, de mkb-winstvrijstelling, de reservering/premie voor een oudedagsvoorziening en de premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het belastbaar inkomen van de dga in box 1 is gelijk aan de winst minus het deel dat de fiscus ziet als winst van de bv en belast met vennootschapsbelasting en box 2-heffing. De pensioenpremies en de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering verlagen dit box 1-inkomen.
Premies SV en pensioenopbouw
De figuren gaan verder uit van het volgende. De IB-ondernemer en de dga betalen de Zvw-premie voor zelfstandigen (5,75% in 2021) uit hun netto inkomen. Zij gebruiken hun netto inkomen ook voor een reservering voor werkloosheid of ziekte. Daarbij rekent het ministerie met een bedrag van 50% van de totale premie die een werkgever betaalt voor een werknemer. Maar er is geen rekening gehouden met eventueel verschuldigde belasting in box 3 over de reserveringen. Bovendien neemt het ministerie aan dat de IB-ondernemer of dga een bedrag spaart of premie betaalt voor zijn oudedagsvoorziening dat gelijk is aan de som van het werkgevers- en werknemersdeel bij de werknemer. Voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering is het bedrag voor de IB-ondernemer of dga gelijk aan de premie die de werkgever betaalt voor de werknemer.
Omslagpunt
Een andere Kamervraag betreft het omslagpunt voor ondernemers om vanwege fiscale redenen als IB-ondernemer te opereren in plaats van als dga. De staatssecretaris geeft aan dat op dit moment vanaf een winst van ongeveer € 243.000 de dga fiscaal voordeliger af is. Onder dit bedrag is het gunstiger om als IB-ondernemer te opereren. Daarbij gaat de staatssecretaris uit van de eerdergenoemde aannames.
Praktijk is anders
De staatssecretaris erkent dat in de praktijk de kenmerken en omstandigheden bij bijna elke werkende anders zijn. IB-ondernemers en dga’s zijn in de praktijk bijvoorbeeld vaak minder verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Ook bouwen zij minder aan oudedagsvoorziening op. Aan de andere kant bouwen IB-ondernemers en dga’s vaak vermogen binnen hun onderneming op dat zij bij hun pensionering te gelde kunnen maken. Deze verschillen leiden tot verschillen in de uitkomsten. De staatsecretaris wil echter niet alle casussen doorrekenen. Hij stelt dat in dat geval verschillen in de uitkomsten ook deels hun oorzaak vinden in de verschillen in omstandigheden. Dat maakt volgens hem de vergelijking minder geschikt.
Wet: art. 2.10, 2.12, 3.76 en 3.79a Wet IB 2001 en art. 22 Wet Vpb 1969
Bron: Tweede Kamer der Staten-Generaal 8 juni 2021, nr. 2021-0000099737
Geef een reactie