De Advocaat-Generaal bij het Europese Hof van Justitie concludeerde onlangs in de zaak Skandia dat de prestatie tussen een hoofdhuis en een vaste inrichting geen belastbare prestatie is voor de btw. De A-G stelt zelf ‘oplossingen’ voor om toch aan heffing toe te komen.
Skandia America Corporation is een Amerikaanse verzekeringsmaatschappij met een vaste inrichting in Zweden. Het Zweedse filiaal maakt deel uit van een fiscale eenheid voor de btw. Skandia kocht in de Verenigde Staten IT-diensten in, die het Zweedse filiaal verwerkte en distribueerde aan vennootschappen en vaste inrichtingen binnen het concern. Iedere keer dat er diensten werden geleverd – bijvoorbeeld van Skandia aan de vaste inrichting – werd de prijs verhoogd met een opslag van 5%. De vraag was of de doorbelasting van de IT-diensten van het hoofdhuis aan de vaste inrichting was belast met btw. De Advocaat-Generaal van het Hof van Justitie meende onlangs dat een vaste inrichting geen lid kan zijn van een fiscale eenheid zonder dat het hoofdhuis hierin ook is opgenomen. Daarnaast stelde hij dat de prestatie tussen een hoofdhuis en een vaste inrichting geen belastbare prestatie voor de btw is. Per saldo vindt dus geen heffing plaats. De A-G vond dit ongewenst en stelde daarom drie oplossingen voor aan het Hof. Overigens meende de A-G dat de doorbelasting van de vaste inrichting aan onderdelen van de fiscale eenheid wel btw-belast was.
Meer informatie: Europese Hof van Justitie, Advocaat-Generaal Wathelet, 8 mei 2014, C-7/13
Geef een reactie