Onlangs heeft de belastingrechter zich weer eens gebogen over de liquidatieverliesregeling. In bepaalde gevallen leidt een grammaticale uitleg van de wet tot het oordeel dat sprake is van een aftrekbaar liquidatieverlies, terwijl dit oordeel in strijd is met doel en strekking van de wet.
Liquidatieverliesregeling
Hoewel de voor- en nadelen uit een lichaam, waarin een holding een deelneming houdt, in beginsel onder de deelnemingsvrijstelling vallen, vormt het liquidatieverlies hierop een uitzondering. De ontbinding van een lichaam waarin men een deelneming houdt kan daardoor leiden tot een aftrekbaar verlies. Het liquidatieverlies bedraagt grofweg gezegd het verschil tussen het totaal aan liquidatie-uitkeringen en het opgeofferde bedrag van de deelneming. Zie voor meer algemene informatie over de liquidatieverliesregeling ook: ‘De liquidatieverliesregeling’.
Liquidatie tussenhoudstermaatschappij
De gevolgen van een liquidatie worden gecompliceerder als een tussenhoudstermaatschappij wordt geliquideerd. Het is in dat geval de bedoeling van de wetgever dat de holding alleen een verlies mag aftrekken dat voortvloeit uit de tussenhoudster zelf. Verliezen die feitelijk voortkomen uit de nog bestaande kleindochtervennootschap, moeten buiten deze aftrek blijven. Maar de grammaticale formulering kan soms tot een ander resultaat leiden. Dit bleek in de volgende zaak voor Hof Den Bosch.
Ontvoeging
Een B.V. die tot een internationale groep behoorde had in 2004 het volledige belang in een tussenhoudstervennootschap verkregen voor € 9.741.000. De tussenhoudster bezat zelf twee Nederlandse dochtervennootschappen en één dochtervennootschap in Zwitserland. De tussenhoudster waardeerde het belang in deze Zwitserse dochter tegen de historische kostprijs à € 104.722.486. De grootmoedervennootschap vormde een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met de tussenhoudster en de Nederlandse kleindochters. In maart 2009 droeg de tussenhoudster haar aandelen in haar Nederlandse dochters over aan de B.V. tegen de waarde in het economische verkeer. Vervolgens verliet zij de fiscale eenheid. De tussenhoudster had op dat moment een eigen vermogen van € 119.122.194.
Verliezen Zwitserse dochtervennootschap
Een paar maanden later werd de tussenhoudster geliquideerd. De liquidatie-uitkering bestond uit de aandelen in de Zwitserse vennootschap en een bedrag aan liquide middelen. De B.V. waardeerde de Zwitserse vennootschap op € 10.514.142. Zij berekende het liquidatieverlies door het opgeofferd bedrag te stellen op het eigen vermogen van de tussenhoudster op het moment van ontvoeging. De inspecteur was het daar niet mee eens, omdat de B.V. zo ook de waardedaling van de Zwitserse vennootschap aftrok.
Grammaticale interpretatie
Artikel 13d, vierde lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bevat de volgende zin:
‘Indien, onmiddellijk of middellijk, tot het vermogen van het ontbonden lichaam een deelneming heeft behoord die deel uitmaakt van de liquidatie-uitkering of die is vervreemd en die in waarde is gedaald sedert de verkrijging van de deelneming in het ontbonden lichaam, wordt het liquidatieverlies slechts in aanmerking genomen voor zover dit verlies het bedrag van die waardedaling te boven gaat.’
Grammaticaal gezien was de deelneming in de Zwitserse vennootschap sinds de verkrijging niet in die zin in waarde gedaald. De tussenhoudster had de deelneming immers steeds, dus ook op de ontvoegingsbalans, gewaardeerd tegen de historische kostprijs. Volgens de grammaticale interpretatie van de wettekst kon de B.V. daardoor een liquidatieverlies aftrekken, aldus het hof.
Doel en strekking van de wet
Verder stelde het hof dat omwille van de rechtszekerheid men in beginsel een grammaticale interpretatie moet respecteren. Dit is alleen anders als de woorden van de wet:
- niet duidelijk zijn; of
- tot een resultaat leiden dat de wetgever onmogelijk kon hebben voorzien of gewild.
De tweede situatie deed zich hier voor. Daarom oordeelde het hof dat het deelnemingsverlies, dat de tussenhoudster had geleden met de Zwitserse vennootschap, moest worden geëlimineerd uit het liquidatieverlies. Na deze eliminatie was er geen liquidatieverlies meer.
Oproep tot aanpassing
Hof Den Bosch merkte in deze zaak nog op dat de spanning tussen de wettekst en doel en strekking niet moest blijven voortbestaan. De door de wettekst gesuggereerde rechtszekerheid voor belastingplichtigen kan volgens het hof (achteraf) voor veel frustratie zorgen. Het hof riep de wetgever daarom op om de tekst van de wet in overeenstemming te brengen met zijn wil.
Wet: artikel 13d, vierde lid Wet VPB 1969
Meer informatie: Hof Den Bosch, 20 oktober 2016 (gepubliceerd 9 november 2016), ECLI:NL:GHSHE:2016:4707
Geef een reactie