Volgens de Raad voor de rechtspraak is de handhaving in het initiatiefwetsvoorstel duurzaam internationaal ondernemen te onduidelijk.
‘Maak beter duidelijk waarom naast het opleggen van bestuurlijke boetes, het ook nodig is om strafrechtelijk te handhaven om schendingen van mensenrechten en vervuiling van het milieu bij Nederlandse internationale ondernemingen tegen te gaan’, schrijft de Raad in een wetgevingsadvies.
In maart 2021 is het initiatiefwetsvoorstel Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen ingediend. Een aangepast voorstel is begin november 2022 naar de Tweede Kamer gestuurd.
OESO-richtlijnen
Het voorstel voor de Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen beoogt een ‘wettelijke ondergrens voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen te stellen’. De basis voor de initiatiefwet zijn de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. De voorgestelde wettelijke ondergrens bestaat uit een algemene zorgplicht op het terrein van mensenrechten en milieu en een meer specifieke zorgvuldigheidsnorm voor grote ondernemingen.
De verplichtingen uit het wetsvoorstel kunnen zowel via het bestuursrecht (bijvoorbeeld door de Autoriteit Consument en Markt) als het strafrecht (Openbaar Ministerie) worden gehandhaafd. Een duidelijke keuze tussen deze vormen van handhaving wordt niet gemaakt. De Raad vindt dat de wetgever duidelijk moet maken waarom het nodig is om ook strafrechtelijk te handhaven.
Straffen
De maximale strafrechtelijke veroordeling voor de overtreding is volgens het wetsvoorstel zes maanden hechtenis, een taakstraf of een geldboete van € 90.000. Voor dit soort economische overtredingen wordt in de regel een geldboete opgelegd, zeker als de verdachte een onderneming is. Bij een bestuursrechtelijk boete gaat het om maximaal 10 procent van de omzet. Een veelvoud van wat er strafrechtelijk mogelijk is. Een verduidelijking is nodig aldus de Raad.
Geef een reactie