De prestatie die een raamprostitutiebedrijf verricht tegenover een prostituee vormt een met omzetbelasting belaste prestatie (het geven van gelegenheid tot prostitutie) en is geen vrijgestelde prestatie (verhuur van onroerend goed). Dit oordeelde de Hoge Raad.
Een vrouw dreef een raamprostitutiebedrijf in verschillende panden in Den Haag. Zij verhuurde per dag vitrines en werkkamers aan prostituees. De prostituees konden schone hoeslakens en handdoeken pakken wanneer zij wilden en de onderneemster waste deze. Zij deed ook de eindschoonmaak en de dagelijkse schoonmaak van de panden. Dit bracht ze aan de prostituees in rekening. Volgens Hof Den Haag was de terbeschikkingstelling van werkkamers voor de omzetbelasting een vrijgestelde verhuur van een onroerende zaak. De Hoge Raad was het hier niet mee eens.
Kenmerkende elementen
De Hoge Raad oordeelde dat de diensten van het bedrijf voor de omzetbelasting moesten worden aangemerkt als belaste prestatie, namelijk het geven van gelegenheid tot prostitutie. De Hoge Raad verwees daarbij naar rechtspraak van het Europese Hof van Justitie, waaruit onder meer blijkt dat verhuur in de regel een betrekkelijk passieve activiteit is. De Hoge Raad gaf aan dat bij de beoordeling of kenmerkende elementen – die naast de terbeschikkingstelling van een onroerende zaak deel uitmaakten van de prestatie – als bijkomstig moeten worden beschouwd onderscheid moet worden gemaakt. Men moet onderscheid maken tussen zaakgerelateerde handelingen die een verhuurder normaal gesproken verricht en handelingen die zijn verricht om een specifiek gebruik van de onroerende zaak door de huurder te faciliteren. Deze laatste handelingen hebben een toegevoegde waarde van betekenis. Gelet op de feiten, de handelingen van de onderneemster en de korte duur van de verhuur, oordeelde de Hoge Raad dat in dit geval sprake was van het gelegenheid geven tot prostitutie.
Wet: artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, Wet OB
Meer informatie: Hoge Raad, 23 november 2012, LJN: BY3891
Geef een reactie