Rechtbank Gelderland oordeelt dat bij de toets of de box 3-heffing een buitensporige last is men niet alleen moet kijken naar de effectieve belastingdruk, maar ook naar de omstandigheden van de belastingplichtige. Een belastingplichtige met een goede financiële positie kan zelfs een heffing van 183% over zijn reëel rendement dragen, aldus de rechtbank.
In deze zaak had een man betoogd dat bij hem over het jaar 2015 de box 3-heffing in strijd met het eigendomsrecht was geheven. De rechtbank concludeert dat in 2015 het fictieve rendement van 4% over een lange reeks van jaren niet was te realiseren met risicovrije beleggingen. Maar dat is niet voldoende om te aanslag te verminderen. Ook moet sprake zijn van een individuele buitensporige last. In het geval van de man bedroeg zijn reële rendement (dus na inflatiecorrectie) over 2015 € 2.782. Hij moest hierover € 5.086 aan box 3-heffing betalen. De belastingdruk bedroeg dus bijna 183%. Zo’n belastingdruk is volgens de rechtbank extreem hoog en leidt tot intering op het vermogen. Maar het percentage belastingdruk is op zich niet bepalend of de belasting buitensporig is. De totale inkomens- en vermogenspositie is ook van belang. In dit geval beschikte de man in 2015 over een goed inkomen (ruim € 60.000), een hypotheekvrije woning en een aanzienlijk vermogen (ongeveer € 445.000). In dit verband komt de rechtbank tot het oordeel dat de heffing van 183% niet buitensporig was. De rechter laat de belastingaanslag in stand.
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001 (tekst op 1 januari 2015)
Protocol: art. 1 EP EVRM
Meer informatie: RB Gelderland 27 maart 2018 (gepubliceerd 28 maart 2018), ECLI:NL:RBGEL:2018:1370
Geef een reactie