Op basis van Europees recht moet de Belastingdienst de toepassing van het nultarief en aftrek van btw bij intracommunautaire leveringen respectievelijk verwervingen weigeren als de desbetreffende ondernemer wist dat zijn handelingen deel uitmaakten van btw-fraude. Het recht op toepassing op het nultarief komt ook te vervallen als de btw-fraude alleen in het buitenland heeft plaatsgevonden. De belastingrechter mag daarom niet zomaar voorbij gaan aan de stelling dat de ondernemer was betrokken bij buitenlandse btw-fraude.
De Hoge Raad bracht dit naar voren in een recente zaak. De Hoge Raad verwees naar het antwoord op prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de EU (18 december 2014, nrs. C-131/13, C-163/13 en C-164/13). Het Hof had benadrukt dat lidstaten verplicht zijn om de aftrek van voorbelasting en toepassing van het nultarief bij intracommunautaire transacties te weigeren als de ondernemer wist of had moeten weten dat hij was betrokken bij btw-fraude. Deze plicht geldt ook als de btw-fraude heeft plaatsgevonden in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de ondernemer het nultarief of de aftrek van voorbelasting wil toepassen. Dat de nationale wet niet voorziet in een uitsluiting van deze faciliteiten, doet niets af aan deze verplichting. De Nederlandse belastingrechter mag daarom in fiscale geschillen mogelijke betrokkenheid van de ondernemer bij buitenlandse btw-fraude niet buiten beschouwing laten.
Wet: artikelen 17b en 30, eerste lid en Tabel II, onderdeel a, post 6 Wet OB 1968
Meer informatie: Hoge Raad, 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:442
Geef een reactie