De Hoge Raad geeft aan dat de jurisprudentie over onzakelijke leningen ook van toepassing is op het als borg handelen van een aanmerkelijk belanghouder.
In de zaak voor de Hoge Raad stond een dga borg voor de verplichtingen uit een lening, die een bank aan zijn bv had verstrekt. Toen de bv twee jaar later de verplichtingen niet meer kon nakomen, betaalde de dga een bedrag tegen finale kwijting aan de bank voor aflossing van de lening. In zijn aangifte voerde hij dit bedrag op als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. De inspecteur weigerde dit. Hof Arnhem-Leeuwarden besliste dat de geldlening en later de regresvordering geen onzakelijk karakter hadden. (zie Aflossing vennootschapslening aftrekbaar bij dga). De Hoge Raad gaf echter aan dat het hof had miskend dat de rechtspraak voor de onzakelijke lening ook hier van toepassing was. Eerder (ECLI:NL:HR:2003:AH8973) besliste de hoogste rechter al dat als een ab-houder zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor een geldverstrekking aan zijn bv en deze hoofdelijk aansprakelijk stelling alleen kan worden aangemerkt als ‘een handelen van een aandeelhouder als zodanig’, een verlies niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kan worden gebracht. De Hoge Raad aan dat voor de beantwoording van de vraag of de aanvaarding van de hoofdelijke aansprakelijkheid moet worden aangemerkt als ‘een handelen van een aandeelhouder als zodanig’, het volgende beslissend is. Namelijk, of een (niet van de winst van de vennootschap afhankelijke) vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde aansprakelijkheid te aanvaarden, onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Hierbij maakt het geen verschil of de lening bij een derde is afgesloten. De Hoge Raad vernietigde de hofuitspraak en verwees de zaak naar Hof Den Bosch.
Meer informatie: Hoge Raad, 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2984
Geef een reactie