In de praktijk lokt de regeling reisaftek OV maar weinig mensen het openbaar vervoer in. Dat blijkt uit een evaluatie die staatssecretaris Van Rij aanbiedt aan de Tweede Kamer over de reisaftrek Openbaar Vervoer.
In deze evaluatie ligt de focus op het gebruik door belastingplichtigen en de uitvoering, controle en handhaving door de Belastingdienst.
Conclusies
Op basis van de aangiftedata kan geconcludeerd worden dat de reisaftrek OV jaarlijks door een kleine groep gebruikt wordt. Voor de meeste gebruikers is de reisaftrek een regeling waar zij tijdelijk gebruik van maken. De groep kent een oververtegenwoordiging van jongeren en lage inkomens. Voor alle gebruikers geldt dat hun maximale voordeel op jaarbasis beperkt is ten opzichte van de kosten die zij maken.
De uitvoering van de regeling vraagt van de Belastingdienst beperkte capaciteit maar controle is een risico. Dit komt met name omdat lastig te achterhalen is of een persoon daadwerkelijk en in welke mate aftrekgerechtigd is.
Doeltreffendheid
De reisaftrek OV is waarschijnlijk niet doeltreffend. Gezien de geringe omvang van de aftrek en het daadwerkelijke voordeel dat werknemers hebben van de aftrek in verhouding tot hun kosten is het niet erg aannemelijk dat de aftrek een belangrijke rol speelt in de keuze om vaker het openbaar vervoer te gebruiken. Daarnaast blijkt dat er een relatief grote groep werknemers is die geen reiskostenvergoeding ontvangt maar er – ondanks het bestaan van de aftrekpost – toch niet voor kiest het OV te nemen. Het grote verloop in het aantal werknemers dat gebruik maakt van de regeling laat ook zien dat hier geen vaste groep is die structureel gebruik maakt van de regeling.
De waarschijnlijk beperkte doeltreffendheid maakt dat de reisaftrek OV waarschijnlijk ook niet doelmatig is. Tegelijkertijd is het risico op overcompensatie klein: het voordeel van de aftrek landt zeer gericht bij een groep waarvan vrijwel zeker de daadwerkelijke reiskosten hoger liggen dan de aftrek of het voordeel van aftrek. In de controle bestaan risico’s rondom het aanleveren en controleren van de vervoersverklaringen en het risico op fraude in het opgeven van het aantal reisdagen en aantal kilometers. Bij controle blijkt vaak een te hoge aftrek te zijn ingevuld.
Regeling vraagt veel
Op basis van binnengekomen signalen bij de Belastingdienst kan geconcludeerd worden dat in specifieke gevallen de vormgeving van de regeling meer van het doenvermogen van belastingplichtigen vraagt:
• In het geval van meerdere werkgevers of meerdere werklocaties moet men in de aangifte meerdere regels opnemen, inclusief tijdspanne waarin gereisd is.
• In het geval van wijziging van het aantal werkdagen moet men in de aangifte meerdere regels opnemen.
• Indien met een vervoerder gereisd wordt die niet standaard gegevens levert aan de Belastingdienst of wanneer met losse kaartjes wordt gereisd moet een verklaring geregeld worden via de werkgever en moeten de reisgegevens bewaard worden.
Alle werknemers kunnen door de Belastingdienst achteraf gevraagd worden aannemelijk te maken dat zij daadwerkelijk met het OV gereisd hebben. Hiervoor dienen zij met terugwerkende kracht hun reishistorie aan te tonen. Dit vraagt veel van hen. Wanneer werknemers werkzaam zijn bij werkgevers die structureel bij een werkgever een vast traject reizen en reizen met een vervoerder die structureel een vervoersverklaring aanlevert bij de Belastingdienst spelen bovenstaande issues niet.
Gezien de demissionaire status van dit kabinet is er voor gekozen om deze evaluatie zonder kabinetsappreciatie uit te sturen.
Bron: Brief en evaluatie reisaftrek OV, nr. 2024-0000154924, Ministerie van Financien, 8 maart 2024
Geef een reactie