Mr. Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma geeft voor Taxence een kort commentaar op drie arresten van de Hoge Raad over de inkeerregeling. Als de Belastingdienst als reactie op een groepsverzoek informatie ontvangt over zwartspaarders, is het nog maar de vraag of die zwartspaarders kunnen inkeren. Maar de Hoge Raad oordeelt dat inkeren wel mogelijk is voor rekeninghouders die niet onder het groepsverzoek vielen.
Een vrouw hield tot februari 2014 een rekening aan bij een Zwitserse bank. In juli 2015 vroeg de Nederlandse fiscus informatie op bij de Zwitserse belastingautoriteiten. Bij dit zogeheten groepsverzoek ging het om rekeningoverzichten van rekeninghouders bij de Zwitserse bank. Om precies te zijn, om rekeninghouders met een Nederlands adres. De Zwitserse bank informeerde vervolgens per brief haar rekeninghouders over het groepsverzoek. Rond 27 september maakten diverse media melding van het groepsverzoek. De Nederlandse vrouw had geen brief over het groepsverzoek ontvangen. Zij meldde op 30 juni 2016 dat zij beschikte over vermogen in het buitenland. Zij wilde een beroep doen op de inkeerregeling, maar de inspecteur weigerde dat. De Hoge Raad floot de fiscus terug. De rekening van de vrouw was niet begrepen onder het groepsverzoek. Dit opent de route naar de inkeerregeling.
Commentaar mr. Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma
Taxence vroeg mr. Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma, per 1 februari 2021 verbonden aan HuygenLammers Advocaten, om een reactie op deze arresten.
De inspecteur stelt dat de vrouw moest vermoeden dat de Belastingdienst onderzoek deed naar de Nederlandse zwartspaarders. Dit vermoeden komt volgens de fiscus voort uit de diverse publicaties in de media over het groepsverzoek. Maar de Hoge Raad verwerpt deze redenering, onder verwijzing naar zijn arrest van 2 mei 2001. Daarin overwoog de Hoge Raad al dat wanneer de ‘serieuze mogelijkheid’ bestaat dat een bankrekening niet zou worden ontdekt, geen sprake is van een – objectief gezien – redelijk vermoeden. Niet bepalend is of de belastingplichtige dit zelf wel vreesde, dus of sprake was van een subjectief vermoeden.
Kennis van de Belastingdienst
Kortom: stap 1 is of de Belastingdienst al weet en zo nee, onvermijdelijk (en ‘binnen afzienbare tijd’) op de hoogte zal raken van de verzwegen bankrekening. Dat moet onvermijdelijk zijn omdat de ‘serieuze mogelijkheid’ van niet-ontdekking aan stap 2 in de weg staat. Stap 2 is of de belastingplichtige – objectief gezien – ook weet of moet vermoeden dat men hem (althans zijn bankrekening) op het spoor zal raken. Wanneer achteraf kan worden vastgesteld dat de Belastingdienst zonder eigen melding de belastingplichtige niet onvermijdelijk op het spoor was geraakt, is een melding vrijwillig.
Geen objectief gerechtvaardigd vermoeden
De rekening van de vrouw was niet begrepen onder het groepsverzoek. Daardoor had de inspecteur op het moment van inkeer nog geen aanwijzingen dat de vrouw buitenlands vermogen had verzwegen. De vrouw kan daardoor een beroep doen op de inkeerregeling.
Binnenkort verschijnt een uitgebreid commentaar van mr. Vanessa Huygen van Dyck-Jagersma in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Wet: art. 67n AWR
Bronnen: Hoge Raad 22 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:103, 20/01200, Hoge Raad 22 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:104, 20/01594 en Hoge Raad 22 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:105, 20/01601
Geef een reactie