Ook als een belanghebbende te laat zijn beroepschrift indient, moet de rechter binnen een redelijke termijn hierover een uitspraak doen. Lukt dat niet, dan moet de rechter beslissen op een verzoek om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bovendien kan de belanghebbende recht hebben op interest over de vergoeding van het griffierecht.
Als de belastingrechter een beroepschrift van een belanghebbende niet-ontvankelijk verklaart, hoeft hij in principe geen uitspraak meer te doen over een verzoek om vergoeding van immateriële schade. Een uitzondering op deze regel geldt als sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar zijn verstreken. Als bovendien de redelijke termijn van in beginsel twee jaar is overschreden, heeft de belanghebbende ondanks de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroepschrift recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Als de rechter de belanghebbende zo’n immateriële schadevergoeding toekent, heeft de belanghebbende ook recht op een vergoeding van het griffierecht. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter in zulke gevallen ook rente moet berekenen over de griffierechtvergoeding. Wel is van belang dat in zo’n situatie een verlenging van de redelijke termijn moet plaatsvinden. Deze verlenging bestaat uit het tijdsverloop tussen het einde van de beroepstermijn en het tijdstip waarop het beroep is ingesteld. Deze verlenging moet men toerekenen aan de beroepsfase.
Wet: art. 6:119 BW
Meer informatie: Hoge Raad 4 oktober 2019 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1516
Geef een reactie