Ontvangt een aanmerkelijkbelanghouder een nabetaling voor werkzaamheden voor zijn vennootschappen in voorgaande jaren? Dan moet voor de belastingheffing de beloning worden toegerekend aan de jaren waarop deze betrekking heeft.
De ouders van een man emigreerden in 1996 naar Zwitserland. In 2007 werd op initiatief van vader een Stiftung opgericht. De vader was dga van een houdstervennootschap in Nederland, deze houdster had twee deelnemingen in eveneens Nederlandse B.V.’s. Hij bracht de aandelen van de houdstervennootschap ook in, in die Stiftung. Daarnaast bracht hij een beleggingsportefeuille in. De Stiftung keerde jaarlijks € 30.000 uit aan hun kinderen in Nederland. De kleinkinderen van de ouders kregen bij het bereiken van een bepaalde leeftijd uitkeringen. Ook ontving de moeder een bedrag van € 500.000 voor de aankoop van een woning in Nederland. In 2012 overleed de vader. In 2013 ontving de man een (na-)betaling voor werkzaamheden in 2011 en 2012 voor de deelnemingen van de houdstervennootschap.
Juiste aangifte
In geschil bij Hof Den Haag is of terecht een bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden is aangemerkt bij de man en of de man terecht is aangemerkt als begunstigde van het afgezonderde vermogen in de Stiftung. Ook is in geschil of de man wel de juiste aangifte heeft gedaan voor het jaar 2013. Het hof is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de man in 2011 en 2012 werkzaamheden heeft verricht voor een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft en dat de Stiftung de man voor die werkzaamheden heeft betaald. Met de rechtbank verwerpt het hof ook de stelling van de man dat de nabetaling pas in 2013 belast is. Opbrengsten en kosten slaan neer in het jaar waarop deze betrekking hebben.
Afgezonderd vermogen
De rechtbank kwam tot de conclusie dat sprake is van een afgezonderd vermogen, gelet op de doelstelling van de Stiftung, een stichting met een voornamelijk particulier belang. De rechtbank was van oordeel dat sprake is van een discretionair vermogen in de Stiftung. De man heeft een deelgerechtigdheid tot het vermogen in de Stiftung verkregen. Na het overlijden van de vader moet de man zijn aandeel in het vermogen van de Stiftung als gerechtigde aangeven. Het hof onderschrijft dit oordeel. Omdat de man wel aan had gegeven betrokken te zijn bij een afgezonderd particulier vermogen (apv), maar geen bezittingen in box 3 had aangegeven, oordeelt het hof dat de man de vereiste aangifte niet had gedaan. Dit leidt tot verzwaring en omkering van de bewijslast. Dat laat evenwel onverlet dat de inspecteur een redelijke schatting moet geven van het vermogen. De inspecteur kan van het geschat vermogen van € 12 miljoen in de Stiftung, slechts € 7 miljoen aannemelijk maken.
Zie ook: Gerechtshof Den Haag 17 juni 2019 (gepubliceerd 11 juli 2019), ECLI:NL:GHDHA:2019:1744
Wet: art. 2.14a en 3.92 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 18 juni 2019 (gepubliceerd 11 juli 2019), ECLI:NL:GHDHA:2019:1743
Geef een reactie