Als een ondernemer zowel btw-belaste als btw-vrijgestelde prestaties verricht en daarnaast los van de prestaties staande rijksbijdragen ontvangt, tellen deze rijksbijdragen in beginsel niet mee in de berekening van het recht op aftrek van voorbelasting.
Een hogeschool verzorgde btw-vrijgesteld onderwijs waarvoor zij collegegelden ontving. Verder verrichtte de instelling btw-belaste prestaties. Deze belaste prestaties betroffen het detacheren van personeel, de verkoop van onderwijsmateriaal en de exploitatie van een kantine. De onderwijsinstelling ontving vergoedingen voor deze belaste prestaties. Daarnaast ontving zij rijksbijdragen die geen vergoeding vormden voor de prestaties van de onderwijsinstelling. De Belastingdienst vond dat de rijksbijdragen wel meetelden voor de berekening van de pro rata aftrek. Daardoor zou de onderwijsinstelling minder btw kunnen aftrekken. Zie ook: ‘Hogeschool: herbereken btw-aftrek op gemengde kosten').
De Hoge Raad oordeelt dat de berekeningswijze van de inspecteur een afwijking vormt van de standaard pro rata-methode. Bij deze methode gaat het immers om de verhouding tussen de opbrengsten van de btw-belaste prestaties en de totale opbrengsten. In deze zaak waren de rijksbijdragen geen opbrengsten maar een vorm van financiering. Nu is een afwijking van de standaard pro rata-methode onder voorwaarden wel toegestaan. Maar dan moet men aannemelijk maken dat het werkelijk gebruik van de afgenomen prestaties niet overeenkomt met de opbrengstverhouding. De fiscus had dat helemaal niet aangetoond. De Hoge Raad wees daarom zijn cassatieberoep af.
Wet: artikelen 11, eerste lid, onderdeel o sub 1° en 15 Wet OB 1968
Beschikking: artikel 11, eerste lid, onderdeel c en tweede lid Uitv.besch. OB 1968
Meer informatie: Hoge Raad 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:267
Geef een reactie