Bij de bepaling van de bijzondere verhoging van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting, moet volgens de Hoge Raad rekening worden gehouden met de premie volksverzekering die in dat denkbeeldige geval verschuldigd zou zijn.
Het ging in deze zaak om een dame die in het Verenigd Koninkrijk woonde en werkte. Haar partner had in 2008 wel looninkomsten uit Nederland genoten. De vrouw opteerde voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen in haar aangifte inkomstenbelasting 2008. Over haar belastbare inkomen van € 6001 was zij € 147 aan inkomstenbelasting verschuldigd. Na toepassing van de heffingskorting zou de dame volgens de inspecteur een bedrag terugkrijgen van € 1.023. Voor de rechter stond het bedrag van de heffingskortingen ter discussie. Hof Den Bosch oordeelde hierover eerder dat zij recht zou hebben op een verhoging van de heffingskorting van € 2.818. Deze bijzondere verhoging hoefde volgens het hof niet verminderd te worden met de premies volksverzekeringen (pvv).
Denkbeeldige pvv
De Hoge Raad was het niet met het hof eens en volgde het standpunt van de inspecteur. De bijzondere verhoging van de heffingskorting is gelijk aan de verhoging van de gecombineerde heffingskorting voor zover zij daar recht op zou hebben als ze premieplichtig inwoner van Nederland was. Bij de bepaling van het recht op en de omvang van die bijzondere verhoging, moet ook rekening worden gehouden met de pvv die zij in dat denkbeeldige geval verschuldigd zou zijn. De dame had daarom recht op een totale heffingskorting van € 1.170. De omstandigheid dat bij de berekening van dit bedrag op het aanslagbiljet een bedrag aan pvv was vermeld, bracht niet mee dat ten onrechte premie was geheven. Dit bedrag was kennelijk vermeld om inzichtelijk te maken dat de verhoging van de heffingskorting was berekend alsof de dame premieplichtig inwoner van Nederland zou zijn.
Wet: artikel 8.8, 8.9, 8.9a Wet IB2001
Meer informatie: Hoge Raad, 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:782
Geef een reactie