Bij geschillen over het aantal dagen dat een buitenlandse werknemer in Nederland heeft gewerkt is het zaak nauwkeurig bij te houden wat de werknemer op zijn dagen in Nederland doet. Dagen die enig verband houden met de werkzaamheden in Nederland, tellen immers ook mee en kunnen leiden tot heffingsbevoegdheid van Nederland.
In een zaak voor Hof Arnhem-Leeuwarden probeerde een Belgische man aan te tonen dat Nederland niet mocht heffen omdat hij te kort (181 dagen) in Nederland had gewerkt. Maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij de toets van de 183-dagenregeling het gaat om het aantal dagen waarin de buitenlandse werknemer in Nederland verblijft. Alle dagen in de werkstaat die enig verband houden met de werkzaamheden in de werkstaat, tellen mee. Zie ook ‘HR: ook niet-werkdagen tellen mee voor 183-dagenregeling). De man stelde dat hij een zogeheten rollende kalender erop nahield. Hierop had hij bijgehouden op welke data hij aanwezig was in Nederland voor zijn werk. Het hof vindt deze rollende kalender onvoldoende bewijs. De man heeft hierin niet duidelijk aangegeven welk criterium hij hanteert voor het in Nederland aanwezig zijn voor werk. Zelf stelt de man dat hij voldoende bewijs heeft geleverd. Hij meent dat men om redenen van privacy niet van hem kan verlangen dat hij het hele jaar bijhoudt waar hij verblijft. Het hof volgt de man hierin niet en oordeelt dat de man al met al meer dan 183 dagen in Nederland heeft verbleven. Nederland is dus heffingsbevoegd.
Wet: artt. 3.81, 4.6 en 7.5 Wet IB 2001 en artikel 12a Wet LB 1964
Verdrag: art. 15 Verdrag Nederland-België 2001
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 april 2018 (gepubliceerd 18 april 2018), ECLI:NL:GHARL:2018:3234
Geef een reactie