Verricht iemand via zijn eenmanszaak alleen werkzaamheden voor een stichting waarin hij geen zeggenschap (meer) heeft? Dan is hij wellicht geen ondernemer voor de inkomstenbelasting.
In 2010 vond de oprichting van een stichting plaats. Deze stichting had de status van algemeen nut beogende instelling (anbi). Haar doel was het herbouwen van een historisch schip. Een man die een eenmanszaak dreef was in 2010 bestuurder van de stichting. De activiteiten van de eenmanszaak bestonden onder andere uit het bouwen van schepen. Via zijn eenmanszaak verrichtte de man werkzaamheden voor de stichting. Dit deed hij ook in 2018, hoewel hij toen al enkele jaren geen bestuurder van de stichting meer was. De vergoedingen die hij van de stichting ontving, gaf hij in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2018 op als winst uit onderneming. Ook trok hij een bedrag aan giften aan de stichting af. De inspecteur weigerde de giftenaftrek en merkte de vergoeding van de stichting aan als resultaat uit overige werkzaamheden. De man ging daarop in beroep.
Activiteiten stichting niet toe te rekenen aan eenmanszaak
Rechtbank Noord-Nederland vraagt van de man dat hij zijn ondernemerschap aannemelijk maakt. De man stelt dat de activiteiten van de stichting onderdeel zijn van de activiteiten van de eenmanszaak. De rechtbank verwerpt dit standpunt, omdat de stichting een afzonderlijke rechtspersoon is. Haar activiteiten worden dus in beginsel voor rekening en risico van de stichting zelf uitgevoerd. Dit is overigens anders als de man over het vermogen van de stichting zou kunnen beschikken als ware het zijn eigen vermogen. Maar dat is hier niet het geval. De stichting heeft namelijk een eigen bestuur. De rechtbank merkt daarom op dat alleen de activiteiten van de eenmanszaak zelf van belang zijn.
Lage winst(verwachting)
Vervolgens constateert de rechtbank dat de duurzaamheid en de beschikbare tijd wijzen op ondernemerschap. Maar deze factoren zijn niet doorslaggevend. De man had sinds 2010 de werkzaamheden vanuit de eenmanszaak vrijwel uitsluitend verricht voor de stichting. Hij had geen andere klanten aangetrokken. Daarnaast waren de brutobaten slechts gering. Omdat was afgesproken dat de stichting pas betaalde als haar financiële situatie dit toeliet, kon de man niet verwachten veel winst te behalen met zijn werkzaamheden. Maar evenmin viel te zeggen dat hij ondernemersrisico liep, aldus de rechtbank. De man had al met al niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van fiscaal ondernemerschap. De giftenaftrek was eveneens terecht geweigerd. De gift zou bestaan uit het afzien van een vergoeding. Maar de man geeft toe geen aanspraak te kunnen maken op die vergoeding. In dat geval is geen sprake van een aftrekbare gift. De rechtbank verklaart het beroep van de man ongegrond.
Wet: art. 3.2 en 3.90 Wet IB 2001
Geef een reactie