Als op de datum van de levering van een terrein blijkt dat deze daadwerkelijk bestemd is om te worden bebouwd, is sprake van een bouwterrein. Er is dan geen overdrachtsbelasting verschuldigd. De Hoge Raad gaat met deze uitspraak om bij de uitleg van het begrip bouwterrein voor de omzet- en overdrachtsbelasting.
De hoogste belastingechter gaf zijn eindoordeel in de zaak over Woningstichting Maasdriel, waarover de Hoge Raad eerder vragen had gesteld aan het Europese Hof van Justitie (zie bericht: Hoog tijd voor ruimere uitleg van begrip ‘bouwterrein’). Met dit eindarrest handhaaft de rechter niet langer zijn rechtsopvatting dat bij gehele sloop van een gebouw de vrijkomende grond pas kan worden aangemerkt als bouwterrein, als na de sloop van het gebouw bewerkingen aan de grond hebben plaatsgevonden met het oog op nieuwe bebouwing. De Hoge Raad oordeelde namelijk dat wanneer uit een beoordeling van alle omstandigheden (inclusief de intentie van partijen als deze wordt ondersteund door objectieve gegevens) blijkt dat op de leveringsdatum het terrein daadwerkelijk was bestemd te worden bebouwd, er sprake is van een bouwterrein. De levering is dan een btw-belast levering van een bouwterrein die is vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
Wet: artikel 11, lid 4 Wet OB en artikel 15, lid 1, onderdeel a WBR
Meer informatie: Hoge Raad, 7 juni 2013, LJN: CA2222
Geef een reactie