In tegenstelling tot het hof, oordeelt de Hoge Raad dat de omvang van de landbouwvrijstelling niet wordt beïnvloed door een saneringsverplichting voor de verkoper van agrarische grond.
In 2007 verkocht een landbouwonderneming (vof) een perceel grond aan een projectontwikkelaar. De daarbij behaalde boekwinst viel gedeeltelijk onder de landbouwvrijstelling. In het kader van de verkoop, moest de verkoper een puinpad dat was gelegen op het perceel saneren. De kosten tot een bedrag van € 15.301 kwamen ten laste van de vof. De vof was van mening dat deze saneringskosten geen verkoopkosten waren, maar kosten ontstaan in de uitoefening van de onderneming. Waardeveranderingen door een interne oorzaak zouden niet onder de landbouwvrijstelling vallen, en waren daarom aftrekbaar van de belaste winst. Het hof gaf echter de inspecteur gelijk en oordeelde dat de grondsaneringskosten waren opgeroepen door de verkoop. Deze moesten daarom in aftrek worden gebracht op het voordeel dat onder de landbouwvrijstelling viel. De Hoge Raad dacht daar toch anders over. Volgens de Hoge Raad werd de tegenprestatie die de vof ontving bij verkoop mede bepaald door de saneringsverplichting die zij op zich had genomen. Dit beïnvloedde de behaalde boekwinst, maar het bedrag van de daarin begrepen vrijgestelde waardeontwikkeling van de grond werd daardoor niet lager. De Hoge Raad volgde daarmee de uitspraak van de rechtbank en vernietigde de uitspraak van het hof.
Wet: artikel 3.12, lid 1 Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:79
Geef een reactie