Ook bij de beantwoording van de vraag of aanspraak bestaat op schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatige daad, gelden de gebruikelijke regels van steltplicht en bewijslast. Wie stelt dat de fiscus een onrechtmatige daad begaat, moet dus kunnen aantonen dat hij door de onrechtmatige daad echt schade heeft geleden.
Een ziekenverzorgster die eerder door Hof Den Bosch in het gelijk werd gesteld, besloot verder te procederen toen het hof haar verzoek om een schadevergoeding afwees. Zie in dit kader het bericht ‘Pas schadevergoeding onrechtmatige daad bij schade’. In geschil was of het hof de vrouw had moeten belasten met de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot schade die zij meent te hebben geleden. De vrouw voerde aan dat het hof op grond van het civiele recht, waarbij de wetgever zoveel mogelijk heeft willen aansluiten, zelfstandig de omvang van de schade had moeten begroten dan wel had moeten schatten. De Hoge Raad stelde voorop dat de bestuursrechter bij de beantwoording van de vraag of aanspraak op schadevergoeding bestaat, de criteria moet toepassen die de burgerlijke rechter hanteert bij de afdoening van geschillen over onrechtmatige overheidsdaad. Maar volgens de Hoge Raad gaat de door de wetgever beoogde aansluiting bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht niet zover dat de bestuursrechter moet afwijken van de regels die in het bestuursrecht gelden omtrent stelplicht en bewijslast. De Hoge Raad oordeelde dan ook dat het hof zonder schending van een rechtsregel belanghebbende mocht belasten met de stelplicht en de bewijslast voor de door haar gestelde schade. Nu de ziekenverzorgster niet voldeed aan de op haar rustende bewijslast, hoefde de fiscus ook geen schadevergoeding te betalen.
Wet: artikel 6:97 BW en artikel 8:73 Awb (oud)
Meer informatie: Hoge Raad, 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:559
Geef een reactie