De oprichtingsakte of statuten van een lichaam kunnen een bepaling bevatten die aandeelhouders verplichten bij een geplande aandelenverkoop eerst de andere aandeelhouders te benaderen. Als een aandeelhouder dit voorkeursrecht niet honoreert en daarom de andere aandeelhouders een schadevergoeding moeten betalen, is het nog maar de vraag of deze vergoeding onder de deelnemingsvrijstelling valt.
Dit was in ieder geval niet zo in de volgende zaak voor Hof Amsterdam. Een bv bezat sinds 1999 via een gelieerde onderneming een 50%-belang in een vennootschap. De resterende 50% was indirect in bezit van een andere onderneming. In de oprichtingsakte van de vennootschap was een voorkeursrecht opgenomen. Bij vervreemding van aandelen was de verkopende aandeelhouder verplicht de aandelen aan te bieden aan de andere aandeelhouder, in casu aan de belanghebbende in deze zaak. De verkopende onderneming had echter de aandelen niet aangeboden aan de bv. Het gevolg was een lang juridisch geschil waarin uiteindelijk een overeenkomst werd bereikt. De verkopende onderneming betaalde de bv een bedrag van $ 438 miljoen ‘as part of Damages’, dus als schadevergoeding. De bv meende dat deze vergoeding viel onder de deelnemingsvrijstelling.
Karakter van schadevergoeding
De bv betoogde dat het voorkeursrecht op één lijn moest worden gesteld met een voordeel uit callopties. Zowel de rechtbank als het hof verwierp deze stelling omdat bij een calloptie de prijs vooraf is vastgesteld. In deze zaak vloeide de betaalde vergoeding rechtstreeks voort uit de schikking. Daardoor stond de vergoeding in een te ver verwijderd verband met de door de verkopende onderneming gehouden aandelen. In hoger beroep stelde het hof bovendien dat het voorkeursrecht alleen zag op een onmiddellijke houder van de aandelen. Deze situatie was hier echter niet van toepassing. De vergoeding viel dan ook niet te relateren aan het opgenomen voorkeursrecht. Daarnaast stelde het hof dat, op basis van de juridische procedure, de vergoeding uitdrukkelijk het karakter van een schadevergoeding had. Dat het bedrag was berekend aan de hand van ‘misgelopen’ dividenden, maakte dit niet anders. De rechten die de bv bezat met betrekking tot de aandelen die de verkopende onderneming had gehouden, waren volgens het hof niet gelijk te stellen met een deelneming. Ook het hof oordeelde dat de betaling een belaste schadevergoeding was en geen voordeel uit hoofde van een deelneming.
Meer informatie: Hof Amsterdam, 23 april 2015 (gepubliceerd 27 mei 2015), ECLI:NL:GHAMS:2015:1716
Geef een reactie