Ook de Hoge Raad oordeelt dat een vergoeding in verband met contractbreuk niet onder de deelnemingsvrijstelling valt.
Een onderdeel van een concern, dat werkzaam is in de olie- en gasindustrie, en een derde hadden samen geïnvesteerd in een bv die de rechten kreeg om een deel van een olie en gasveld te exploiteren. Daarbij was een voorkeursrecht overeengekomen. Bij een voorgenomen vervreemding van aandelen in de bv waren de aandeelhouders gehouden de aandelen aan te bieden aan de andere aandeelhouder. Vanwege schending van dit voorkeursrecht werd een schadevergoeding van $ 438.375.000 betaald. De Hoge Raad oordeelde, net als eerder Rechtbank Noord-Holland, Hof Amsterdam en A-G Wattel, dat deze schadevergoeding niet valt onder de deelnemingsvrijstelling. Ook indien aandelen na de verwerving een deelneming hadden kunnen vormen, is dat niet het geval. Dit omdat geen overeenkomst was gesloten waarbij de wederpartij zich had verplicht de aandelen aan de belastingplichtige te leveren en waarbij de belastingplichtige de op verwerving van die aandelen gerichte tegenprestatie(s) had aanvaard. Evenmin was sprake van een opsplitsing van het belang. De Belastingdienst had terecht een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag waarin het bedrag van ruim $ 438 miljoen was opgenomen.
Wet: artikel 13 lid 1 Vpb 1969
Meer informatie: Hoge Raad 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2124
Geef een reactie