Voor de toepassing van de in 2004 geldende bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet is het niet toegestaan een splitsing te maken tussen de tot het ondernemingsvermogen behorende bezittingen en schulden. Deze schulden zijn in tegenstelling tot een belastinglatentie wegens fiscale reserves in het ondernemingsvermogen niet aan te merken als tegenprestatie.
De Successiewet voorziet in een faciliteit voor de schenking en vererving van ondernemingsvermogen. De Belastingdienst kan op grond van deze bedrijfsopvolgingsfaciliteit (bof) een vrijstelling verlenen als de waarde van het ondernemingsvermogen onder een bepaald maximumbedrag blijft. Zie in dit kader het bericht ‘Update bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet’. In 2004 kon de ondernemer op grond van de toen geldende bof een vrijstelling krijgen die gelijk was aan het verschil tussen de liquidatiewaarde en de voortzettingswaarde. De Hoge Raad heeft nu aangegeven hoe deze liquidatiewaarde moet worden berekend.
Het echtpaar in deze zaak deed een beroep op de bof en meende dat de overgenomen langlopende ondernemingsschulden van de schenker een tegenprestatie vormden. Hetgeen zou leiden tot een hogere vrijstelling. Het hof stelde hun in het gelijk en vond dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel. De Hoge Raad kon zich niet daarin vinden. Volgens de Hoge Raad is de overname van activa en passiva van een onderneming en de overname van alleen activa niet vergelijkbaar. In dit specifiek geval was er sprake van voortzetting van een buitenvennootschappelijke en een verkregen vennootschappelijke ondernemingsvermogen met inbegrip van de daartoe behorende schulden (een melkveehouderij- en landbouwbedrijf). Een splitsing is daarom niet mogelijk. Deze uitleg sluit bovendien aan bij de tot 2002 geldende regeling in de Invorderingswet 1990. Wel vond de Hoge Raad dat de inkomstenbelasting voor de stille reserves die waren begrepen in het vermogen die van het echtpaar werd geheven een tegenprestatie vormde. Die belasting zou normaliter worden geheven van de schenkers.
Wet: artikel 35b en 35c Successiewet 1956, artikel 3.63 Wet IB 2001, artikel 7 Uitvoeringsregeling Successiewet
Meer informatie: Hoge Raad, 12 juli 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BZ3560
Geef een reactie