Als een belanghebbende ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase maar in de beroepsprocedure de rechtbank uitdrukkelijk toestemming geeft om de zaak af te doen, kan hij daar niet meer op terugkomen.
Een man verzocht Hof Den Bosch bij zijn hoger beroep nadrukkelijk om niet zelf in de zaak te voorzien, maar de zaak terug te wijzen naar de inspecteur. De reden was dat de Belastingdienst de man destijds niet had gehoord. Het hof stelt vast dat de man ten onrechte niet is gehoord. In beginsel kan in zo’n geval de belastingrechter oordelen dat hij aan dat gebrek kan voorbijgaan omdat de belastingplichtige door de gang van zaken niet is benadeeld. Dat het gebrek al is hersteld doordat de belastingplichtige zijn bezwaren in beroep schriftelijk heeft kunnen uiteenzetten en mondeling heeft kunnen toelichten, is strikt genomen onvoldoende reden. In de regel zal deze omstandigheid echter wel voldoende zijn mits:
- er (uiteindelijk) geen meningsverschil meer bestaat over (de waardering van) de relevante feiten tussen de fiscus en de belastingplichtige; en
- het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij de inspecteur geen beleidsvrijheid toekomt.
Niet gevraagd om alsnog te worden gehoord
In deze zaak oordeelt het hof dat de man door het niet-horen was benadeeld. Het hof stelt daarnaast vast dat de man in de beroepsprocedure voor de rechtbank niet had gevraagd om alsnog te worden gehoord. De rechtbank mag dit opvatten als het uitdrukkelijk en zonder voorbehoud toestemming geven om de zaak zelf af te doen. Op deze toestemming terugkomen zou in strijd zijn met de goede procesorde. Het hof verwijst de zaak daarom niet terug naar de Belastingdienst, maar kent de man wel een forfaitaire proceskostenvergoeding toe.
Wet: art. 7:2 Awb en art. 25 AWR
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 juli 2018 (gepubliceerd 10 oktober 2018), ECLI:NL:GHSHE:2018:2858
Geef een reactie