De staatssecretaris van Financiën heeft een toelichting gegeven bij een zaak over de hoogte van de verzuimboete bij te late aangifte. Hof Den Bosch vergeleek een eenpitter-bv met een eenmanszaak en kwam mede op grond daarvan tot boetevermindering. De staatssecretaris is het niet eens met deze reden tot verlaging en benadrukt het onderscheid tussen de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). Gezien het geringe bedrag en specifieke omstandigheden van de zaak gaat hij echter niet in cassatie.
Betreft: Uitspraak Hof Den Bosch,13 juni 2014, nr. 13/00632, ECLI:NL:GHSHE:2014:1770
Een bv deed haar aangifte Vpb 2010 pas na een herinneringsbrief en aanmaning van de inspecteur. De aanslag vpb is daarom opgelegd met een verzuimboete van € 2.460 vanwege het niet tijdig doen van de aangifte. Dit is 50% van het maximum omdat het ging om een eerste verzuim (paragraaf 21 BBBB). Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de boete gematigd tot € 500 vanwege financiële omstandigheden en geringe overschrijding van de termijn (paragraaf 7 BBBB). In geschil in hoger beroep is onder meer de hoogte van de verzuimboete. Het hof acht een boete van € 250 passend en geboden omdat op grond van paragraaf 6.6 van het BBBB ook rekening gehouden mag worden het aangiftegedrag na het begaan van het beboetbare feit; over de jaren 2011 en 2012 was wel tijdig aangifte gedaan. Ook acht het hof van belang dat de onderneming in wezen moet worden beschouwd als een eenmanszaak van de enig aandeelhouder. De boete die in de inkomstenbelasting in een vergelijkbaar geval wordt opgelegd, bedraagt dan € 226. Op basis van alle omstandigheden tezamen acht het Hof een boete van € 250 passend en geboden.
Toelichting staatssecretaris
‘De vergelijking met een eenmanszaak acht ik als matigingsgrond onjuist. In het BBBB is juist gekozen voor een objectief onderscheid tussen inkomstenbelastingplichtigen en vennootschapsbelastingplichtigen, waarbij veelal sprake zal zijn van professionele gemachtigden. Dit aspect is voor mij echter onvoldoende om cassatie in te stellen tegen het uiteindelijke oordeel. Het Hof heeft wel terecht rekening gehouden met het latere aangiftegedrag. In zoverre acht ik het gerechtvaardigd om de boete verder te matigen dan inspecteur en de Rechtbank hebben gedaan. De omvang van die matiging valt binnen de beoordelingsvrijheid van het Hof. Ik verwacht niet dat de Hoge Raad een beroep zal honoreren om tot een boete te komen tussen € 250 en € 500. Overigens acht ik het resterende financiële belang ook te gering om verder te procederen.’
Meer informatie: Toelichting staatssecretaris van 21 juli 2014, nr. DG8 2014-3933
Geef een reactie