Een stamrechtovereenkomst met een bv in oprichting is mogelijk, mits de bv binnen redelijke termijn tot stand komt en de overeenkomst bekrachtigt. Als de overeenkomst echter gedeeltelijk niet is uitgevoerd, is de volledige aanspraak op periodieke uitkeringen belast.
In deze zaak kreeg een werknemer bij beëindiging van zijn dienstbetrekking op 28 februari 2002 een stamrecht toegezegd met een waarde van € 1.361.340. De man richtte een bv op en sloot een stamrechtovereenkomst die mede namens de werkgever werd ondertekend. De bv bekrachtigde de stamrechtovereenkomst, die vóór haar totstandkoming was gesloten. In de balans per 31 december 2002 was een stamrechtverplichting opgenomen van € 1.171.956. De inspecteur belaste vervolgens dit gehele bedrag als ‘bijtelling afkoop stamrecht’. Volgens het Hof was dit onterecht. Het was kennelijk niet de bedoeling om het bedrag volledig voor de stamrechtverplichting aan te wenden. Het gedeeltelijk niet aanwenden van het bedrag van € 1.361.340 als storting voor de stamrechtverplichting, betekende niet dat deze als afgekocht moest worden beschouwd. Verder was de oprichting van de bv in een vergevorderd stadium. De omstandigheid dat deze pas op 3 april was opgericht, stond de kwalificatie als verzekeraar als bedoeld in de Wet op de loonbelasting niet in de weg.
Afkoop stamrecht
De Hoge Raad was het ermee eens dat de bv in oprichting een toegelaten verzekeraar was. De in oprichting zijnde bv kwam binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst tot stand en bekrachtigde de overeenkomst binnen een redelijke termijn na haar oprichting. Voor wat betreft de afkoop van de aanspraak op periodieke uitkeringen oordeelde de Hoge Raad echter anders dan het hof. De bv had het overeengekomen bedrag van € 1.361.340 ontvangen van de werkgever, maar kende slechts een aanspraak toe van € 1.136.340. Het verschil van
€ 225.000 betaalde de bv aan de man uit, zonder terugbetalingsverplichting. Volgens de Hoge Raad was de aanspraak op periodieke uitkeringen dus gedeeltelijk afgekocht. De volledige waarde van het afgekochte stamrecht behoorde daardoor tot zijn inkomen uit werk en woning.
Wet: artikel 11, lid 1 sub 9 en artikel 19a, lid 1 sub d Wet LB1964 (tekst 2002)
Meer informatie: Hoge Raad, 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3194
Geef een reactie