Een stichting kan prestaties afnemen van een vof waarvan een van de vennoten haar bestuurder is, zonder dat de stichting en de vof voor de btw met elkaar zijn te vereenzelvigen.
De ondernemingsactiviteiten van een vof bestonden onder meer uit het verzorgen en produceren van theater-, muziek- en kindervoorstellingen. Daarnaast werd de vof ingeschakeld bij culturele evenementen. De vof kreeg de opdracht van een aantal stichtingen om een festival op te zetten. De vof bracht de stichtingen geen btw in rekening. Volgens de Belastingdienst had de vof wel btw moeten factureren en afdragen. Daarom legt de inspecteur de vof een naheffingsaanslag btw op. De vof gaat in beroep tegen de naheffingsaanslag. De vof stelt dat haar prestaties aan de stichtingen niet met btw zijn belast. Volgens de vof zijn de stichtingen alleen opgericht om subsidiegelden door te sluizen naar de vof. De stichtingen hebben inderdaad subsidiegelden besteed aan prestaties die zij hebben afgenomen van de vof. Bovendien is een vennoot van de vof tevens bestuurder van een van de stichtingen. Maar dit alles maakt volgens Hof Den Haag nog niet dat de vof en de stichting met elkaar zijn te vereenzelvigen. Ten slotte oordeelt het hof dat de prestaties van de vof niet vallen onder een btw-vrijstelling. De Belastingdienst heeft de naheffingsaanslag daarom terecht opgelegd.
Wet: art. 7, vierde lid Wet OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 11 december 2018 (gepubliceerd 19 december 2018), ECLI:NL:GHDHA:2018:3460
Geef een reactie