Stel een dga draagt een economisch belang in een vennootschap over aan een B.V. waarvan een stichting vanwege haar certificaathouderschap indirect de aandelen houdt. Als blijkt dat de stichting geen praktische invulling kan geven aan haar certificaathouderschap maar de dga de touwtjes in handen heeft, blijft de dga een aanmerkelijk belang houden in de vennootschap. Dit werkt door naar de terbeschikkingstellingsregeling.
Een tussenhoudstermaatschappij bezat een economisch belang van 30% in een andere vennootschap die een kantoorpand ontwikkelde. Op 19 september 2005 droeg de tussenhoudster een deel van dit belang over aan haar indirecte grootaandeelhouder en zijn twee kinderen. Deze aandeelhouders droegen diezelfde dag het verkregen belang van 12,6% over aan een B.V. De B.V. bleef de koopprijs schuldig, zodat de verkopers een vordering op de B.V. verkregen. De vader en zijn kinderen gaven deze vordering op in box 3. Zij stelden namelijk dat het belang in de B.V. lag bij een (top)stichting, die certificaathouder was van de B.V.
Feitelijke eigenaren
De fiscus en Rechtbank Zeeland-West-Brabant menen echter dat deze topstichting alleen op papier certificaathouder is. De vader en zijn kinderen hebben namelijk ook aan de topstichting leningen verstrekt en als dekking pandrechten bedongen. Daardoor kan de topstichting haar certificaten niet verkopen aan derden. De aandelen aan de B.V. mogen evenmin aan derden worden verkocht. Bovendien heeft de topstichting geen certificaathouderrechten zoals het recht om vergaderingen bij te wonen. De rechtbank oordeelt dat de topstichting door al deze overeenkomsten geen praktische invulling kan geven aan haar certificaathouderschap. De dga en zijn kinderen zijn de feitelijke eigenaren van de certificaten in de onderliggende stichting. Zij hebben daardoor een aanmerkelijk belang in de B.V., zodat hun vorderingen in box 1 vallen.
Wet: art. 3.92, eerste lid, onderdeel a Wet IB 2001
Bronnen: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 11 juli 2018 (gepubliceerd 5 mei 2019), ECLI:NL:RBZWB:2018:4091, Rechtbank Zeeland-West-Brabant 11 juli 2018 (gepubliceerd 5 mei 2019), ECLI:NL:RBZWB:2018:4092 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 11 juli 2018 (gepubliceerd 5 mei 2019), ECLI:NL:RBZWB:2018:4093
Geef een reactie