De Hoge Raad heeft bevestigd dat het tijdelijk stilleggen van ondernemingsactiviteiten geen staking van de onderneming met zich hoeft te brengen. De ondernemer moet dan wel een reëel voornemen hebben om de onderneming binnen een redelijke termijn weer voort te zetten.
Opmerkelijk in de zaak voor de Hoge Raad was dat de desbetreffende ondernemer lange tijd het standpunt innam dat hij zijn advocatenpraktijk niet had gestaakt toen hij in 1999 een burn out kreeg. In verband met dit uitgangspunt stond de Belastingdienst toe dat na de verkoop van het bedrijfspand in 2000 de behaalde boekwinst werd gereserveerd. Op 1 januari 2009 was de herinvesteringstermijn verstreken en viel de herinvesteringsreserve vrij. Daarop stelde de advocaat dat hij zijn onderneming in 2000 al had gestaakt en hij dus geen herinvesteringsreserve had kunnen vormen. Hij zou niet achter zijn aangifte inkomstenbelasting 2000 hebben gestaan. Hof Arnhem-Leeuwarden constateerde dat ondernemer in de jaren 1999 en 2000 zijn cliënten had overgedragen en zijn bedrijfspand had verkocht. Maar dit leidde niet automatisch tot een staking. Het hof benadrukte dat het mogelijk is dat een ondernemer zijn bedrijf tijdelijk stillegt zonder dat sprake is van staking. Dit is het geval als de ondernemer het voornemen heeft zijn werkzaamheden binnen een redelijke termijn te hervatten. Dit voornemen moet ook redelijkerwijs uitvoerbaar zijn. In deze zaak was de advocaat na twee jaar daadwerkelijk weer aan de slag gegaan. Het hof merkte daarnaast op dat de ondernemer in 2006 met succes had verzocht om een verlenging van de herinvesteringstermijn. Hiermee had hij zijn aangifte over 2000 bekrachtigd. De man ging nog in cassatie, maar de Hoge Raad bevestigde de hofuitspraak.
Wet: artikel 3.54 IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 12 juli 2013 (gepubliceerd 24 juli 2013), ECLI:NL:HR:2013:184
Geef een reactie