Tussen een swapovereenkomst en een hypothecaire lening kan een zodanige samenhang bestaan, dat zij in economische zin als één geheel moeten worden beschouwd. In dat geval kunnen de rentebetalingen uit hoofde van de swapovereenkomst als aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning worden aangemerkt.
Rechtbank Noord-Holland oordeelde in een zaak die in 2009 speelde dat een swapovereenkomst in combinatie met enkele hypothecaire leningen als één geheel moest worden gezien. Belangrijk daarbij was dat de swapovereenkomst en de hypothecaire leningen (nagenoeg) gelijktijdig waren afgesloten en het nominale bedrag van de swapovereenkomst aanvankelijk gelijk was aan de bedragen van de hypothecaire leningen. Het was bovendien de bedoeling van zowel de bank als de eigenwoningbezitters om de hypothecaire leningen met een variabele rente middels het swapcontract om te zetten in leningen met een vaste rente. Dit bleek onder meer uit het feit dat de bank aan niet-professionele klanten alleen een renteswap verstrekte indien daaraan een lening was gekoppeld. Dat de renteswapovereenkomst (en bijbehorende documenten) en de hypothecaire leningen niet direct naar elkaar verwezen, de looptijd van beide overeenkomsten niet gelijk was en dat na verkoop van de woning een nieuwe renteswapovereenkomst was gesloten, deed niet af aan de onderlinge verbondenheid. De rechtbank oordeelde dan ook dat de swapovereenkomst economisch gezien gelijk moest worden gesteld met de situatie waarbij een hypothecaire lening met een vaste rente was afgesloten. De swaprente was dus als rente ter zake van de eigen woning aftrekbaar bij het belastbare inkomen uit werk en woning.
Wet: artikelen 3.119a, 3.120, 3.123 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland, 30 december 2015 (gepubliceerd op 12 januari 2016), ECLI:NL:RBNHO:2015:11481
Geef een reactie