Een advocaat en belastingadviseur gaf leiding aan drie vennootschappen. Als de Belastingdienst verzoekt om informatie vanwege een oplopende belastingschuld van de vennootschappen is de adviseur als leidinggevende verplicht hier gehoor aan te geven. Weigering de gevraagde gegevens te verstrekken leidt tot een strafrechtelijke veroordeling van zowel dga als zijn vennootschappen.
Een dga was bestuurder van een drietal B.V.’s. Deze drie B.V.’s hielden zich bezig met fiscale advisering. Vanwege een oplopende belastingschuld van de drie vennootschappen stelde de Belastingdienst een invorderingsonderzoek in. Op het verzoek om nadere informatie van de Belastingdienst reageerde de dga namens de B.V.’s niet of in ieder geval onvoldoende. Tegenover de FIOD verklaarde de dga dat hij eindverantwoordelijke en direct leidinggevende was van de drie vennootschappen. Vanaf 2011 deed de dga zelf de administratie en vanaf 2015 ook de boekhouding. Omdat de Belastingdienst zijn werk niet kon doen zonder de gevraagde informatie, had de dga volgens Rechtbank Amsterdam als feitelijk leidinggevende de aanmerkelijke kans aanvaard dat daardoor te weinig belasting werd ingevorderd.
Geheimhoudingsplicht
Tijdens de terechtzitting verklaarde de dga dat hij de gevraagde gegevens niet wilde verstrekken vanwege zijn geheimhoudingsplicht richting zijn klanten. De rechtbank volgt de dga niet in zijn verweer. Uit de bewijsmiddelen en zijn verklaring op de zitting is gebleken dat de dga vaker heeft geweigerd gegevens te verstrekken die niet onder de geheimhoudingsplicht vielen. De dga had best in overleg met de Belastingdienst die informatie wel kunnen verstrekken. De rechtbank vindt het kwalijk dat de dga als belastingadviseur en advocaat de gevraagde informatie niet heeft verstrekt aan de Belastingdienst. Juist bij de beroepsgroep van de dga mag er vanuit worden gegaan dat zij zich aan de regels houden en door dit niet te doen heeft de dga het vertrouwen in zijn beroepsgroep geschaad. De rechtbank veroordeelt de dga tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uur. Ook veroordeelt de rechtbank twee van zijn B.V.’s elk tot een geldboete van € 10.000.
Wet: art. 64 en 65 IW 1990 en art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51 en 57 Sr.
Uitspraken: Rechtbank Amsterdam 5 maart 2019, (gepubliceerd op 6 maart 2019),
ECLI:NL:RBAMS:2019:1532, ECLI:NL:RBAMS:2019:1535 en ECLI:NL:RBAMS:2019:1536
Geef een reactie