De terbeschikkingstelling (tbs) van een onroerende zaak aan een bv waarin men een aanmerkelijk belang (ab) houdt eindigt niet alleen bij vervreemding van het pand, maar ook bij vervreemding van het ab. Een belanghebbende heeft als standpunt ingenomen dat in zo’n geval de tbs met terugwerkende kracht kan eindigen. Advocaat-Generaal (A-G) Niessen meent dat dit niet mogelijk is.
Een man was enig aandeelhouder van een bv die 28,43% van de certificaten van aandelen hield in een holding. Daarnaast was hij voor twee derde deel eigenaar van een kantoorgebouw, dat hij aan de holding verhuurde. Op 3 juni 2007 verkocht de bv haar certificaten. De helft van deze certificaten ging naar een bv waarvan enig aandeelhouder het resterende deel van het kantoorgebouw bezat. Enkele maanden later begonnen de man en de andere eigenaar een maatschap om daarin het kantoorgebouw te exploiteren.
Conclusie
De A-G meent dat in deze situatie de tbs op 3 juni 2007 is beëindigd omdat de man niet langer het gebouw ter beschikking stelde aan een bv waarin hij een aanmerkelijk belang hield. Omdat op 3 juni 2007 de aandelenovereenkomst perfect was geworden, kent de A-G de overdracht geen fiscale terugwerkende kracht toe. De A-G verwerpt ook het standpunt dat de wetgever ongeoorloofd discrimineert door in dit geval geen doorschuiffaciliteit toe te staan. Ten slotte had volgens de man Hof Den Bosch eerder ten onrechte geoordeeld dat bij de waardebepaling van het gebouw men geen rekening kon houden met persoonlijke verplichtingen. De A-G concludeert dat deze stelling in cassatie niet op juistheid is te toetsen. Het oordeel geeft namelijk geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Update
De Hoge Raad heeft de conclusie van de A-G gevolgd (19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:253). De HR ging daarbij ook in op de stelling van de man dat ondernemers in een vergelijkbare situatie pas bij verkoop van het pand moeten afrekenen over de stille reserves van een pand. Deze stelling is onjuist. Als een ondernemer een verhuurd pand tot zijn ondernemingsvermogen rekent, moet hij bij staking van die onderneming gewoon fiscaal afrekenen. Dit geldt zelfs als het pand na de staking verhuurd blijft, omdat het pand toch overgaat naar privévermogen. Terbeschikkingstellers worden op dit punt dus niet gediscrimineerd ten aanzien van ondernemers.
Wet: artikelen 3.92, 3.94 en 3.95 Wet IB 2001
Meer informatie: Parket bij Hoge Raad, 12 mei 2015 (gepubliceerd 29 mei 2015), ECLI:NL:PHR:2015:676
Geef een reactie