Het enkele feit dat een aantal ondernemers samenwerken bij de uitoefening van een bedrijf en samen bepalen hoe dit bedrijf wordt geëxploiteerd, wil nog niet zeggen dat deze ondernemers als één ondernemer voor de btw zijn. Men moet meer kijken naar de inhoud van de rechtsbetrekkingen.
In een zaak voor Hof Den Haag had de Belastingdienst een combinatie van ondernemers voor de omzetbelasting aangemerkt als één ondernemer. Het ging hier om een bv, een maatschap en een stichting. Deze partijen waren overeengekomen om in een pand een bedrijf te exploiteren. De bv stelde faciliteiten (zoals een ruimte in het pand en een vergunning) en expertise ter beschikking aan het bedrijf. De leden van de maatschap brachten arbeid in en de stichting verrichtte uitsluitend werkzaamheden ten behoeve van de maatschap. De ondernemers wisten voor het hof aannemelijk te maken dat alleen de maatschap het bedrijf exploiteerde en de bv slechts facilitaire diensten verleende aan de maatschap en de stichting. Het hof vond deze vorm van samenwerking op zichzelf bekeken onvoldoende om sprake te doen zijn van een het in een feitelijke maatschappelijke zelfstandigheid drijven van één gezamenlijke onderneming. Daarvoor zou nodig zijn dat de bv, de maatschap en de stichting de economische activiteiten in gezamenlijkheid als één ondernemer zouden verrichten. De rechtsbetrekkingen zoals deze bleken uit de overeenkomst waren evenmin zodanig dat het bedrijf gezamenlijk werd uitgeoefend. De fiscus mocht de ondernemers daarom niet aanmerken als één btw-ondernemer.
Wet: artikel 7, eerste lid Wet OB 1968
Meer informatie: Hof Den Haag, 4 maart 2016 (gepubliceerd 13 april 2016), ECLI:NL:GHDHA:2016:1009
Geef een reactie